Sereen, precies, soms belerend
Bij de dood van Marguerite Yourcenar 1903-1987
Rudi Wester
Op 18 december overleed Marguerite Yourcenar, de schrijfster van Hadrianus' gedenkschriften die in het Frans schreef, maar met haar werk aan elke nationaliteit ontsteeg. Ze overleed op drieëntachtigjarige leeftijd, was Amerikaans staatsburger, woonde langere tijd in Italië, Griekenland, Engeland, New York en laatstelijk op het eiland Mount Desert in de staat Maine. Haar romans, verhalen, essays en interviews zijn bijna allemaal in het Nederlands vertaald. Afgelopen maand verscheen Hadrianus' gedenkschriften in een goedkope editie (f 12,50). Rudi Wester maakt de balans op van Yourcenars betekenis.
Een zo intens bleke, oude Marguerite Yourcenar schuifelde die middag in april 1986 het Maison Descartes in Amsterdam binnen voor het tweegesprek dat ze voor een kleine groep genodigden zou houden, dat de angstige gedachte post vatte dat ze het eind van de middag niet zou halen. Dat was gelukkig een misvatting. Zodra ze achter de tafel zat en begon te praten, vond er een verbijsterende metamorfose plaats. Levendig, ironisch, scherp en zelfverzekerd (vraag: kunt u ons iets zeggen over uw meditaties? Antwoord: nee) maakte ze twee uur lang een - het cliché is voor deze keer de volledige waarheid - verpletterende indruk. En zelfs bleek de tweeëntachtigjarige die hier in Amsterdam aan het woord was en voor wie de in memoriams al geschreven waren toen ze in de herfst van 1985 een open hartoperatie moest ondergaan, op doorreis naar andere landen in Europa. Maar nu heeft de dood haar toch ingehaald. In de nacht van donderdag op vrijdag 18 december van het afgelopen jaar overleed Marguerite Yourcenar, een van de grootste, misschien niet zozeer Franse als wel Europese schrijfsters. Dat was ook de mening van de jury die haar in 1983 de Erasmusprijs toekende omdat zij een ‘begaafd representante’ was ‘van een typische Europese, ondogmatische intellectuele traditie’. Want hoewel ze al vanaf 1939 in de Verenigde Staten woonde en zelfs de Amerikaanse nationaliteit aangenomen had die ze, toen ze in november 1980 uitgenodigd werd om zitting te nemen in de Académie Française, weer even inruilde voor de Franse, was haar leven en werk doordrenkt van de Griekse en Romeinse cultuur, de grondslag van Europa. Het had alles met haar opvoeding te maken.
Marguerite Cleenewerck de Crayencour, die voor de eerste dichtbundel die ze zou maken Le jardin des chimères (1921) als schrijversnaam het anagram Yourcenar aannam, werd op 8 juni in 1903 in Brussel (‘toevallig’) geboren. Haar vader kwam uit een aristocratisch Noordfrans geslacht, haar moeder was een Belgische wier voorouders een paar eeuwen lang in het Luikse hadden gewoond. Maar een week na haar geboorte stierf de moeder aan kraamvrouwenkoorts en het is de vader die zich met haar opmerkelijke opvoeding zal bezig houden. Een school heeft ze nooit bezocht (‘Mijn werk academisch? Dat zeker niet!’). Haar vader, die bij haar geboorte overigens al vijftig jaar was, leerde haar Latijn toen ze tien was en Grieks op haar twaalfde. Ze leest dan De vogels van Aristophanes, waarover ze later zal zeggen: ‘Natuurlijk, ik begreep de intrige, de hele inkleding van het verhaal niet maar dat is niet belangrijk, ik vond het mooi.’ En het is met haar vader en zijn vele wisselende vriendinnen dat ze voortdurend op reis is in Europa, want de vader, ‘misschien wel de meest vrije man die ik gekend heb’, had als motto: je zit nergens zo goed als ergens anders. Als deze meest dierbare metgezel in 1927 overlijdt, zal Marguerite Yourcenar dit leven van reizen en trekken blijven volhouden, nergens voelt ze zich echt geworteld. ‘Ik heb veel verschillende culturen, zoals ik ook meer dan één land heb. Ik hoor bij iedereen,’ zegt ze tegen de Franse literaire criticus Matthieu Galey in een reeks interviews die gebundeld wordt in Met open ogen.
In de jaren dertig woont ze enige tijd in Italië - in deze tijd speelt zich ook haar Pasmunt van de droom af - en in Griekenland. Tot ze in 1939 in New York terechtkomt op uitnodiging van haar Amerikaanse vriendin en vertaalster Grace Frick. Yourcenar was van plan er enkele maanden te blijven maar, afgesneden van Europa door de Tweede Wereldoorlog, zal ze meer dan veertig jaar in gezelschap van Grace Frick doorbrengen, voornamelijk op Mount Desert Island, honderddertig kilometer van de Canadese grens. Eilanden, grensgebieden, hebben vaak Yourcenars voorkeur. In ‘Die ene man’, een van de drie verhalen uit Als stromend water (1982) legt de hoofdpersoon Nathanaël zijn moede hoofd te ruste op een graspol op Texel. En buiten het feit dat ze geïntrigeerd was door de obsessie met de dood van de Japanse schrijver Mishima, waarover ze het essay Mishima of het visioen van de leegte schreef, heeft ze zich ook heel lang met Japan bezig gehouden. Om het internationale rijtje af te maken: van de Engelse schrijfster Virginia Woolf vertaalde ze The Waves, als ook werk van de Amerikaan Henry James en de Griekse dichter Kaváfis. In de onlangs vertaalde essaybundel Onder voorbehoud figureerden ook nog de Duitse Thomas Mann en de Zweedse Selma Lagerlöf, ‘de enige die voortdurend het niveau van het epos en de mythe bereikt’.
Marguerite Yourcenar in haar werkkamer, november 1979
ABC/JEAN-PIERRE LAFFONT
Daarop koos Marguerite Yourcenar haar figuren uit: de mythe. Die zij dan op de haar eigen weloverwogen, bijna gebeeldhouwde wijze weer verhalen kon. Voor haar vertegenwoordigde de mythe het intense, diepe gevoel met alles verbonden te zijn wat de mens uittilt boven het alledaagse: ‘Het gaat er om de mens te verbinden met alles wat is geweest en zal zijn en niet met de mode van de dag.’ Het is een resultante van haar ideeën, gebaseerd op de mythen uit de klassieke oudheid, en van haar op oosterse levensleren geschoeide overtuiging dat elk individu de kennis en eigenschappen met zich meedraagt van allen die geleefd hebben en nog zullen leven.
In deze geest componeerde zij het grootse project waaraan ze al vanaf haar twintigste bezig was: Le labyrinth du monde, een driedelige cyclus over haar voorgeslacht. In haar opvatting is het vrijwel onmogelijk om in deze wereld, die voortdurend als een stroom beweegt, te onderscheiden wat van de voorouders komt, wat van de opvoeding en wat van de omgeving. De mens is een schakel in een eindeloze keten. En zo is het deel Dierbare nagedachtenis niet zomaar een simpele terugblik op het leven van haar moeder, maar een diverse voorgeslachten omvattend, bijna sociologisch overzicht van een Belgische familie. Ook hierbij gaat ze weer te werk zoals ze al bij haar ‘romans’ gewoon is: zich eindeloos documenterend (‘Mijn spelregels zijn: alles leren, alles lezen, zich van alles op de hoogte stellen’) om zich daarna, als schrijfster, uit te kunnen schakelen. Ze ziet zichzelf vooral als medium, als doorgeefluik voor de feiten uit het verleden. Deze afstandelijkheid heeft Yourcenar ook vaak kritiek opgeleverd, vanaf de Parnassus toegesproken worden bevalt niet elke lezer en zeker niet als hij, zoals in deze trilogie, een zekere emotionele bewogenheid verwacht ten aanzien van de autobiografische gegevens. Maar voor Yourcenar gaan de personages pas leven als ze hun geschiedenis, hun ideeën, hun relaties tot in het detail kent, en dat ging zelfs op voor haar moeder voor wie ze zich nooit geïnteresseerd had en die pas werkelijkheid voor haar werd toen ze op zestigjarige (!) leeftijd brieven en foto's onder ogen kreeg.
Dan krijgt de familiekroniek van haar vader, Archieven uit het Noorden iets meer warmte mee door de grenzeloze bewondering die ze voor hem koestert. Maar hoezeer distantie voor Yourcenar nodig is om haar personages in een voor haar juist, mythisch perspectief te plaatsen, blijkt uit het feit dat ze het derde deel, dat de eerste vijfentwintig jaar van haar eigen jeugd zou beslaan, niet heeft afgemaakt en dat de welsprekende titel Quoi? L'éternité zou hebben. In de notities die toegevoegd zijn aan haar chef d'oeuvre Hadrianus' gedenkschriften (1951) geeft ze al aan waar het struikelblok ligt: ‘Mijn eigen bestaan zou, als ik het moest beschrijven, moeizaam van buitenaf door mij gereconstrueerd moeten worden als dat van een vreemde; ik zou mijn toevlucht moeten nemen tot brieven en het geheugen van anderen, om deze op drift geraakte herinneringen vast te kunnen leggen.’ In een van haar laatste interviews geeft ze toe dat ze er niet uit komt en het project voorlopig laat rusten. Wel is ze bezig aan Le Tour de la prison, notities en observaties van landen en mensen die ze tijdens haar vele reizen bezocht heeft. Beide onafgemaakte werken zullen hopelijk nog verschijnen want dat Marguerite Yourcenar als een uniek schrijfster de geschiedenis, die voor haar het leven zelf was, in zal gaan is onbetwist.
‘Iedere dag iets helderder denken dan de vorige dag,’ was het adagium van Zeno, de alchemist en filosoof uit haar andere grote werk Het hermetisch zwart, en dat gold ook voor Yourcenar. Sereen, precies, soms belerend maar altijd intens was ze op zoek naar een wijsheid die voor alle eeuwen geldt of zou gelden. Dat deze wijsheid niet eenduidig is, was ze zich zeer wel bewust. ‘Er is meer dan één wijsheid,’ laat ze Hadrianus aan Marcus Aurelius schrijven, ‘en de wereld heeft ze alle nodig.’ Aan die behoefte is ze met haar werk tegemoet gekomen, alle mogelijkheden onderzoekend met open vizier. De laatste zin van Hadrianus' gedenkschriften luidt dan ook passend: ‘Een ogenblik nog; laat ons samen de vertrouwde kusten schouwen, de dingen die wij stellig nooit zullen weerzien (...) Laat ons trachten met open ogen in de dood te treden.’
■