[9 januari 1988 - Nummer 1]
Ter zake
Diny Schouten
He prijzengeld van de Constantijn Huygensprijs (f 9000,-), gaat volgens de wens van laureate Annie M.G. Schmidt naar het Nederlands Theater Instituut, waar het naar de eis van de schenkster ter beschikking zal komen voor de afdeling Theateramusement. Erkenning van de onschatbare waarde van de door die afdeling beheerde documentatie en van het werk van conservator Jacques Klöters, ‘die als chroniqueur van de kleinkunst Wim Ibo is opgevolgd,’ deed Annie Schmidt besluiten tot haar schenking: ‘Ze bewaren daar teksten en muziek die anders verloren zouden gaan. Artiesten kunnen daar altijd uit putten. Ik heb ze zelf ook wel eens nodig gehad om iets terug te vinden, tenslotte kun je niet alles bewaren. Omdat ik hoorde dat er dingen waren die ze niet bekostigen konden, vond ik dat het geld maar naar hen moest gaan.’ Officieel is het Theater Instituut nog niet op de hoogte gesteld van de schenking: ‘Er wordt nog gestudeerd op de voorwaarden, dus is het nog prematuur om iets te zeggen over wat er precies met het geld gaat gebeuren’, vindt adjunct-directeur Donald Bleijleve van het Theater Instituut, die zéér verheugd is over de gift van een levend persoon, ‘aardiger nog dan een legaat.’ Is het Theater Instituut dan zo armlastig dat particuliere schenkingen nodig zijn? ‘Aan verlanglijstjes ontbreekt het ons niet,’ zegt Bleijleve, die al wel een voorbeeld heeft waar het de afdeling Theateramusement aan ontbreekt: een elektronische piano, om de enorme verzameling bladmuziek ter plekke speelbaar te kunnen maken. In ieder geval is er beslist geen gevaar dat de schenking van de normale subsidie zal worden afgetrokken: ‘We hebben een budgetfinancieringssysteem dat voorziet in de mogelijkheid van extra
inkomsten. Het geld zal zeker niet gebruikt worden voor normale werkzaamheden van het instituut, maar aan iets dat anders niet zou kunnen.’
‘Daar de inhoud van deze boeken niet overeenkomt met het uitgangspunt - de Bijbel - die wij hanteren’, retourneerde het Reformatorisch dagblad de twee jongste uitgaven van uitgeverij De Woelrat. Omdat ‘dit soort literatuur niet in aanmerking komt voor een recensie’, verzocht de redactiesecretaresse van het Reformatorisch dagblad vriendelijk doch dringend om voortaan verstoken te mogen blijven van recensie-exemplaren van uitgaven van De Woelrat: ‘dat bespaart u en ons een boel kosten.’ Het gevraagde begrip voor het standpunt van het Reformatorisch Dagblad kunnen Woelrat-uitgevers Michel Vassallucci en Lex Spaans wel opbrengen, al komt het verzoek wat laat: ‘We hebben ze al recensie-exemplaren van zestig titels gestuurd die níet teruggezonden zijn.’ Voor de betrokken bloemlezing van nieuwe Nederlandse homo-erotische verhalen Ik ben martelaar, Ik ben koning, aangeprezen als ‘Opwindende ontmoetingen, coming out stories, jongensdromen en ontluikende liefde’ is de weerzin van het Reformatorisch dagblad wel begrijpelijk, vinden beide uitgevers, ‘maar we hebben wel moeten lachen dat ook García Lorca's Ode aan Walt Whitman geen genade vond.’ Lorca schreef dat gedicht tijdens een tweejarig verblijf in de Verenigde Staten in 1929-1930, en geeft erin blijk van ‘ontsteltenis en geschoktheid over de stadscultuur en de naar seks jagende nichten.’
Zelfportret van Frederico García Lorca, gemaakt in New York (uit: ‘Poeta en Nueva York’)
Ter gelegenheid van de toekenning van de G.H. 's-Gravesandeprijs aan mevrouw Jacqueline A. Roelfsema-Tenge voor het verdienstelijk beheer van het Multatuli-museum, nam neerlandicus Eep Francken haar een interview af. Het gesprek, onder de kenschetsende titel ‘Een sprookjesmeisje voor wie haar kent, in contramine een waar serpent’, is opgenomen in het jaarboekje van de Jan Campertprijzen, uitgegeven door BZZTÔH. Francken informeert meelevend naar de chaos waarin de nalatenschap van Multatuli lange tijd verkeerd moet hebben, een wetenschap die hij haalde uit de herziene druk van W.F. Hermans' studie De raadselachtige Multatuli. Hermans modificeerde daarin zijn stelligheid dat de nalatenschap een chaos was, zoals in de eerste uitgave van het boek te lezen staat. De verzachting tempert allerminst mevrouw Roelfsema's verontwaardiging: ‘Staat dat er? Wat een mispunt. Over die chaos had hij toen geschreven in Het Parool, dat was omdat hij voor de opening al een keer twintig brochures is komen lenen waar we een tijd naar moesten zoeken. In de kelder. Er was geen verwarming en hij moest lang in de kou staan, maar hij kreeg zijn brochures, die hij trouwens later door Lubberhuizen netjes terug heeft laten brengen. Maar een paar jaar later kwam hij nog een keer, boeken kopen die we drie- of vierdubbel gekregen hadden, en toen was alles behoorlijk op orde. Ik wilde hem koffie geven, maar daar had hij geen tijd voor. Maar ik ging een mooie kwitantie voor elk boek schrijven, dus hij moest wel even gaan zitten. Toch maar koffie dan. Kon ik hem mooi iets vertellen over ons opbergsysteem, de kaarten laten zien, de mappen. Prachtig vond hij het. Toen hij wegging zei ik “Nu nooit meer schrijven dat het hier een chaos is.” Hij lachen, hij kon er wel tegen.’
De voormalige Kluwer-directeur en mede-oprichter van De Bezige Bij Wim Schouten, die in 1982 met pensioen ging, heeft zijn uitgevers-mémoires geschreven: Een vak vol boeken. Ze zullen in februari verschijnen bij De Bezige Bij, waar Schouten een directeursfunctie vervulde tot 1956. Redactrice Alice Toledo meldt dat De Bezige Bij héél blij is met het boek: ‘Er staan heel veel anekdotes in die anders verloren waren gegaan. Het zijn Schoutens reflexies op het uitgeversvak tot op de laatste Kluwer-ontwikkelingen, want er is weinig waar hij niet zijn neus heeft ingestoken. Ik noem hem mijn zondagsschrijver, omdat zijn zinnen zo aandoenlijk naïef zijn. We laten dat ook zo, tenslotte was hij uitgever, geen schrijver.’ Eén hoofdstuk uit Schoutens mémoires, dat de geschiedenis beschrijft van veertig jaar gewoel rond het traditionele Boekenbal werd alvast door de Commissie Propaganda van het Nederlandse Boek uitgegeven als nieuwjaarsgeschenkje en memoreert de zwarte-handel in de toegangskaarten, de traditionele voortijdige afbraak en roof van de versieringen van Metten Koornstra, de veelvuldige dreiging van schrijversboycots en de bijna-traditie van een vrijwel jaarlijks mislukkend voorprogramma. Met nostalgie schrijft Wim Schouten over de in de jaren zestig afgebroken traditie van het Koninklijk Bezoek aan het schrijversbal (‘De koningin dat vond men niet meer nodig’). Van het ‘voorgesteld worden’, een privilege dat aan in het betreffende jaar bekroonde schrijvers ten deel viel, maakte meer dan één laureaat misbruik door zich bij koningin Juliana te beklagen over een te geringe geldelijke beloning. Zo brengt Bert Schierbeek de gastheer, CPNB-directeur ad interim Wim Schouten
in verlegenheid door zich heftig te verontwaardigen over de hoogte van het bedrag van de Van der Hoogtprijs: ‘De koningin, een hoofd groter dan Bert, zei: “O, ja meneer Schierbeek.” Ik dacht: Nu moet ik een eind aan het gesprek maken. De koningin hielp mij door op te merken: “Ga zo voort meneer Schierbeek en gij zult spinazie eten.” Bert keek verschrikt omhoog en zei: “Wat Majesteit, spinazie? Daar hou ik niet van.”’
De val van de dollarkoers zal de prijs van Amerikaanse pockets goedkoper maken, een prijsverlaging van gemiddeld elf procent, is de schatting van importeur Van Ditmar. Van Ditmar besloot om met ingang van 1 januari ook de prijzen voor Engelse pockets bij te stellen, een prijsverlaging waar Penguin Books Nederland niet in meegaat. De omrekeningstabel voor gebonden Amerikaanse en Engelse boeken, die wordt vastgesteld door de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, wordt altijd al bij minder heftige koersveranderingen bijgesteld en volgt daardoor redelijk getrouw de dagkoersen. ‘De tabel van de Vereeniging wordt aangepast bij een koersverschil van tweeëneenhalf procent naar boven of naar beneden. Voor de pockets werken we met een prijslijst die we veel minder vaak kunnen aanpassen dan de koers voor gebonden boeken, want anders wordt het te ingewikkeld, en ook erg onaangenaam voor de boekhandelaren. Die zien met het omlaaggaan van de koers hun voorraad in waarde verminderen,’ zegt E. de Rooij van Van Ditmar. Van Rooij heeft voor hen desondanks enige troost te bieden: ‘Je hebt, met een prijsverlaging van elf procent toch de hoop dat je wat meer verkoopt.’