| |
| |
| |
Een vrouwelijke patriarch
Het leven en de familieherinneringen van Rebecca West
Rebecca West A Life door Victoria Glendinning Uitgever: Weidenfeld and Nicolson, 288 p., f 60,25 (gebonden)
Family memories door Rebecca West Inleiding en redactie: Faith Evans Uitgever: Virago, 255 p., f 60,25 (gebonden)
Diny Schouten
Op 10 februari 1959 ontving Rebecca West, dan zevenenzestig, op Buckingham Palace de onderscheiding die de kroon zette op haar professionele verdiensten: ze werd op dat moment Dame Commander, Order of the British Empire. In een brief die ze schreef als antwoord op de vele felicitaties, zei ze dat ze de eer geaccepteerd had omdat ze vond dat het betekenis had voor het prestige van vrouwelijke journalisten, ‘die een vertrapte klasse vormen’. Die hartverwarmende opmerking staat in Victoria Glendinnings in april van dit jaar verschenen biografie Rebecca West, A Life. Vreselijk aardig om zoiets te zeggen, maar het voorbeeld van Wests eigen imposante prestige is nog opbouwender: ‘Dame Rebecca West’ is haar eigen monument.
Toch is Glendinnings verhaal over het buitengewone, negentigjarige leven van Rebecca West, in 1892 geboren als Cicily Isabel Fairfield, niet het verhaal van een triomf: ‘Het werd een triester verhaal dan ik verwacht had,’ excuseert haar biografe zich in de inleiding. Gelukkig doelt Glendinning met dat zielige niet helemaal op hetzelfde als waar de paar recensies die ik over haar boek zag de nadruk op legden. Daarin werd Rebecca Wests talent voor ongeluk wel érg in termen van seksueel tekortkomen geïnterpreteerd. Ze bezat onmiskenbaar het talent om verliefd te worden op de verkeerde mannen, zelfs zo dat ze zich zorgen maakte over vermeende impotent-makende kwaliteiten (‘It's obvious that men are terrified of me,’ schreef ze aan een vriendin na een ongelukzalige, onbeantwoorde passie voor Lord Beaverbrook), maar ze heeft het recht om, als de balans van haar leven moet worden opgemaakt, niet alleen naar die ‘persoonlijke mislukking’ gewogen te worden.
Ook voor Glendinning geldt Rebecca Wests gemis aan seksuele vervulling als een van de centrale drama's van haar leven - West besloot in 1927 in analyse te gaan om te achterhalen waarom ze mannen op wie ze verliefd werd fysiek afstootte. In Jungiaanse termen klopt dat allemaal precies, en Glendinning vat het heel handzaam samen als de tragiek van een vrouw die met het nastreven van masculiene waarden noodzakelijkerwijs ‘de betekenis van haar vrouwelijkheid’ beschadigt, wat noodzakelijkerwijs leidt tot ‘neuroses en seksuele problemen’.
Maar er is meer, en au fond pijnlijker drama, genoeg om Wests zelfvertrouwen levenslang te ondermijnen: een ongelukkige jeugd, een slechte start als ongehuwde moeder, een ontmoedigende, tien jaar slepende verhouding met H.G. Wells en een eerst moeizame, later monstrueus-tragische verhouding met haar zoon Anthony, die zijn immer afwezige vader (Wells) verafgoodde maar zijn moeder verantwoordelijk stelde voor alles wat misging in zijn leven.
| |
Tactloos
Wests pijnlijkste wond is er ook een uit de kindertijd. Toen ze acht was verliet haar geadoreerde vader, Charles Fairfield, zijn vrouw en drie dochters, hen zonder middelen van bestaan overlatend aan de barmhartigheid van familie in Edinburgh. Volgens Glendinning was het vroeg ervaren maatschappelijk schaamtegevoel oorzaak voor Wests conservatieve standsbesef. Het heeft er veel van dat overcompensatie de oorzaak was waarom ze, bijna veertig, met de bankier Henry Maxwell Andrews trouwde, onder protest van jongere vriendinnen die haar onafhankelijkheid bewonderden. Ze poseerde veertig jaar lang als de gelukkige en respectabele echtgenote van Andrews, maar het was een rol waarvoor ze iets te zichtbaar haar best deed. Glendinning portretteert de echtgenoot als de perfecte Engelse gentleman: goedgemanierd, begaafd, intellectueel, tamelijk pedant, maar met talenten die volstrekt onvruchtbaar bleven. Twee details lijken niet best: hij ging, als er vrouwelijk schoon in de buurt was, te dichtbij staan (in Ibstone, waar de Andrewses zich in 1940 met het fokken van varkens en labradors als landed gentry vestigden, ‘leerden jonge vrouwen zich snel uit de voeten te maken voor zijn overvriendelijkheid’) en hij kon de dienstregeling van elke Europese spoorwegmaatschappij opzeggen, ‘inclusief de stations waar overgestapt moest worden, en zelfs van landen die hij nooit bezocht had’. Dat Henry, die door Rebecca vóór de verloving wegens algehele sloomheid werd bedacht met de bijnaam ‘De Eland’, haar soms mateloos irriteren kon, komt ter sprake in brieven (‘Henry is not much of a help’). Eén zo'n brief met klachten werd aan Anthony verstuurd, die hem doorstuurde naar zijn stiefvader. Het zegt iets over zijn tactloosheid, maar ook over de hare.
Rebecca West door Wyndham Lewis (1932) National Portrait Gallery, Londen
Ze lijkt zich na zijn dood te verantwoorden. Uit nagelaten notities en dagboeken citeert Glendinning passages waarin ze schrijft dat ze zich realiseert dat ze van Henry houdt: ‘Ik ken hem door en door, maar wat geeft het - ik houd van hem, en dat is een grote troost.’ Ze had zijn ontrouw redelijk verdragen, al had haar die op dezelfde abstracte manier gekwetst als die van haar vader en van Wells: ‘Er is iets wanhopig onliefdevols, iets afschuwwekkends zelfs, aan mannen.’
In andere notities benadrukt ze hoe dierbaar Henry haar was geweest, ‘hoewel hij een heel onhandige echtgenoot was voor een schrijfster.’ Het is misschien leuker om Rebecca West over deze zaken in het openbaar te horen; ze placht zich in haar journalistieke werk veel luchtiger over de materie te uiten. Een recensie van Eva Figes' Patriarchal Attitudes opende met de opmerking: ‘Er is, dat spreekt, geen enkele reden voor het bestaan van het mannelijk geslacht, behalve dat men wel eens hulp nodig heeft om de piano te verplaatsen.’
| |
‘Panter’
Die provocerende toon was er al in 1911, toen ‘Cissy’, die zich in Edinburgh actief had ingezet voor de strijd om het vrouwenkiesrecht, ging meewerken aan het feministische net-opgerichte weekblad The Freewoman. Beginnen met een mep in de eerste zin werd zoiets als een handelsmerk; haar eerste stuk, een recensie van een boek over de positie van vrouwen in India, begon met de zin: ‘Er zijn twee soorten imperialisten - imperialisten en bloody imperialisten.’ Een bespreking in het volgende nummer van een verzamelde Strindbergeditie opende onnavolgbaar met: ‘Critici die zich met het onderwerp August Strindberg hebben beziggehouden, hebben tot nu toe verzuimd te vermelden dat hij niet schrijven kon.’
Binnen een jaar had ze - onder het inmiddels inderhaast gekozen pseudoniem naar de Rebecca West uit Ibsens Rosmersholm - ‘Fleet Street aan haar voeten’ en als enfant terrible furore gemaakt onder een hele sleep van schrijvers en intellectuelen (Ford Madox Ford, Violet Hunt, Compton Mackenzie, Somerset Maugham, May Sinclair, Wyndham Lewis), op wier thee ze werd gevraagd. Ze bracht Ezra Pound aan als literair redacteur voor The Freewoman maar vertrok zelf reeds na vier maanden, na onenigheid met de hoofdredactrice Dora Marsden over de gekozen, rigide-feministische, redactielijn: ‘Kunnen we niet eens ophouden met de WSPU aan te vallen? Die arme schatten zijn niet zo goed in metafysica, maar ze doen hun best om de revolutie op weg te helpen.’ Ze vond onmiddellijk een beter platform: de socialistische Clarion voor politieke stukken en Daily News voor haar literaire recensies.
Met een provocerende recensie van H.G. Wells' Marriage (‘hij is de Oude Vrijster onder onze romanciers’) haalde ze Wells naar zich toe. In 1913 werden ze minnaars: zij eenentwintig, hij zevenenveertig. Zij was vanaf dat moment ‘Panter’, hij ‘Jaguar’, en zij is ‘de profeet van de hoogste Jaguar’ - ook in de tortelduiventerminologie bestaat een vanzelfsprekende hiërarchie. Tijdens het tweede, intieme [...] clandestiene (Wells was standvastig gehuwd) samenzijn werd ze zwanger. Wells nam schuldbewust de verantwoordelijkheid op zich, maakte plannen waar ze (verstopt in de provincie) zou kunnen bevallen en hoe, waar en waarvan ze als het kind er was zou kunnen leven. Ergens comfortabel verstopt in zijn buurt, schrijft Fay Weldon met nogal wat schamperheid in de kleine monografie die ze schreef over deze episode (Rebecca West, Penguin, Lives of Modern Women, 1985).
‘Panter’ deed een aantal jaren wat hij zei - wat inhield dat ze zich door Anthony ‘tante’ liet noemen, door huispersoneel werd gechanteerd met haar doorzichtige pretentie Mrs. West te zijn, die af en toe bezoek kreeg van haar echtgenoot, de oorlogscorrespondent ‘Mr. West.’ Een van de weinigen die op de hoogte was van de gehele waarheid was Wells' begrijpende echtgenote Jane, die ongewenste hulp verschafte met het aanbevelen van beduidend minder begripvolle huishoudsters.
Weldon spreekt in een merkwaardige fictieve dialoog de eenentwintigjarige moeder begripvol, zij het weinig opbeurend of vergevingsgezind, toe, er een feministische kwestie van makend wat haar te doen staat: ‘Laat hem gaan. Hij is niet zo jong meer als hij was. Begin aan de lange weg naar zelfbeschikking, naar Londen, naar een leven zonder Wells, naar vrijheid en toekomst. Het zal jaren kosten, maar het zal je lukken.’ Het is duidelijk dat het matriarchaat hier een postuum historisch oordeel velt, niet minder angstaanjagend dan wanneer het patriarchaat zich dat aanmatigt; Weldons tenenkrommend toneelstukje bedierf voor mij het effect van haar voorwoord. Dat zou anders een heel redelijke inleiding zijn geweest tot het werk van Rebecca West, met een zorgvuldig toegelicht pleidooi om, anders dan ik deed, níét te beginnen met (en te blijven steken in) The Return of the Soldier (1918), maar met het meest autobiografische The Fountain Overflows uit 1956.
Natuurlijk ging het anders: tegen Wests gro- | |
| |
te hartstocht voor Wells had moederlijke en zusterlijke raad à la Weldon juist het tegendeel bewerkstelligd. West heeft de jaren met Wells overigens nooit als verkeerd gespendeerd beschouwd. Glendinning, die in de laatste tien jaar van haar leven bevriend met haar was, noteert dat zijn boeken op de keukenplank stonden: ‘Ze leest ze soms, wachtend tot het water kookt, en is er niet zo zeker meer van of ze wel zo goed zijn. Ze vindt het vervelend dat niemand haar de kans geeft de affaire met Wells te vergeten: “Hoe belangrijk is een verhouding die ophield op je dertigste?”’
| |
Moederbinding
Met haar dertigste, energiek genoeg om niet al te zeer gehinderd te worden door haar absorbtie in Wells, had ze zich een plaats in de journalistiek en de letteren veroverd, een plaats zoals die niet ongebruikelijk was voor een vrouw. Ze had essays over literatuur geschreven (waaronder een feministisch georiënteerde kritische studie van het werk van Henry James), en twee niet zo heel evenwichtige, maar wel briljant gevonden romans: The Return of the Soldier (1918), en The Judge (1922). Ze leek op weg te zijn met het bouwen aan hetzelfde soort autobiografisch oeuvre als dat van Virginia Woolf, dat van de exploratie van de eigen persoonlijkheid. Met een veel ambitieuzer onderneming, het schrijven van een biografie van de heilige Augustinus, werd haar terrein veelomvattender, mannelijker, glorieuzer.
St. Augustine (1933) is origineel in stijl, opzet en intentie: aan de Belijdenissen, die ze vergelijkt met Prousts' Recherche (Augustinus' moederbinding wordt aan speciale inspectie onderworpen), onderzoekt ze de westerse moraal in zaken als leven, dood en kunst. Black Lamb and Grey Falcon (1941) was het volgende meesterwerk dat ze schreef. Het werd oorspronkelijk opgezet als een reisverslag over Joegoslavië en geldt als haar opus magnum: een vreemde mengeling van lange overpeinzingen over de historische conflicten tussen Oost en West, biografische portretten van Balkanhelden, en onderzoek naarde hedendaagse politieke, morele en geestelijke condities van Europa. Tussendoor formuleert West haar opinies over godsdienst, ethiek, kunst, mythen, en de verschillen tussen de geslachten. Zelf omschreef ze haar onderneming als het op papier willen zetten ‘wat een typische Engelse eind jaren dertig voelde en dacht, door de overtuiging van de onvermijdelijkheid van een tweede Engels-Duitse oorlog in staat om die donkere wateren te herleiden tot hun bron.’
Black Lamb and Grey Falcon is bijzonder lang, 500.000 woorden. Viking Press vroeg haar in 1977 het te bekorten voor de bloemlezing Rebecca West; A Celebration. Die uitgave is herdrukt als Penguin (The Essential Rebecca West); er is een uitstekende, evaluerende inleiding bij van Samuel Hynes (oorspronkelijk verschenen in de Times Literary Supplement in 1973). Hynes verbaast zich dat Wests literaire status op dat moment zeer onzeker is, ‘en het is nog vreemder dat ze zelfs geen volgelingen heeft onder de partisanen van het vrouwenbevrijdingsfront, hoewel je zou denken dat ze in de Ware Kerk der Vrouw toch een kapel verdient.’ Glendinning noemt één kritische feministische studie uit de jaren zestig over Black Lamb and Grey Falcon, waarin Mary Ellmann zich stoort aan de frequentie van het optreden van ‘my husband’ in het boek.
Rebecca West in 1982
| |
Anti-communisme
Glendinnings biografie is opzettelijk kort over de latere jaren, volgens afspraak met Rebecca West, die Stanley Olson aanwees voor het schrijven van de volledige biografie. De opsomming die Glendinning er in kort bestek van geeft is bewonderenswaardig overzichtelijk, vanaf het krediet dat ze verwierf met de filosofisch-journalistieke verslagen over de Neurenberg-processen (verzameld in A Train of Powder, 1955) en de processen tegen landverraders en spionnen (The Meaning of Treason, 1947), tot en met het verliezen daarvan door verdenkingen van McCarthy-sympathieën. Die werden veroorzaakt door haar standvastige anticommunisme (reeds van vooroorlogse datum), waartegen haar overtuigd socialisme als verweer niet hielp. Ze herwon de publieke opinie met een verontwaardigde artikelenserie over Zuidafrikaanse apartheid, waarvoor ze toen ze achtenzestig was drie maanden het land bereisde.
Wests ongelooflijke produktiviteit tot op zeer hoge leeftijd - bij een levenslang slecht te noemen gezondheid, dat ook nog - blijkt ook uit het onlangs bij Virago verschenen Family Memories. Rebecca West had er af-en-aan aan gewerkt gedurende de laatste twintig jaar van haar leven. Helemaal voltooid is het niet, maar wel heeft ze er tot vlak voor haar dood in 1983 veel aan gewerkt - daarnaast nog wekelijks recenserend voor de Sunday Telegraph.
Family Memories is een betoverend boek, zelfs voor wie zo jong is om ‘genealogie’ een onbegrijpelijke hobby voor oude mensen te vinden. Wat Rebecca West doet zou je moeten omschrijven als een familiekroniek in fragmenten, of als een testament in de vorm van biografische portretten. Het vertelt het verhaal van drie families: dat van Rebecca Wests moeder Isabella MacKenzie, dat van haar vader, de Fairfields, en, bij wijze van appendix, dat van Henry's Duits-Indiaas-Litouwse familie. Voorvaderlijke lijnen worden zonder veel nadruk getrokken. West concentreert zich op dramatische momenten uit de familiegeschiedenis die ze kleurrijk invult met veel onthouden details uit mondeling overgeleverde verhalen en uit brieven. De meeste verhalen hoorde ze van haar moeder, wat verklaart waarom het hoofdstuk over de rampen die de ‘Campbell Mackenzies’ uit Edinburgh troffen, het uitgebreidst beschreven werden, en Isabella Mackenzie de verbindende figuur is in bijna alle hoofdstukken.
West schrijft het op alsof ze er zelf bij was. De episodes, in tijd en plaats ver van elkaar verwijderd, (Edinburgh en County Kerry rond 1860, Nevada, Melbourne en Londen rond 1890, Hamburg in 1914) zijn met compassie beschreven; het zijn verhalen vol van duistere lotsbestemming, familietragedie en familieverraad, van maatschappelijk aanzien dat teloorging in nette armoede of vernederende financiële hulp van verwanten. Isabella krijgt binnen die context de omtrekken van een zuster van Jane Eyre of Elizabeth Bennet, zoals Faith Evans mooi opmerkt in de inleiding. Evans ontvouwt ook een redelijk overtuigend klinkende theorie dat de Family Memories wat weghebben van Augustinus' Belijdenissen. Wat er in elk geval waar van is, is dat West onnadrukkelijk veel ethisch commentaar geeft, onder andere op de betekenis van verraad en vernedering. Het gebeurt het duidelijkst in het verhaal over ‘oom Alick’, de componist Alexander Mackenzie, die zijn moeder en zusters in een welgeweten ongeluk stortte door hun huis zonder mannelijke bescherming te laten, en in dat over haar vader, Charles Fairfield. Het hoofdstuk over hem begint onheilspellend: ‘De onverschilligheid van mijn vader voor de gevolgen van zijn daden was bijna een overtuiging, net zoiets als zijn antisocialisme. De volle kracht van zijn wezen werd in een richting gestuurd die hem wegvoerde van zijn vrouw en kinderen.’ Ze vergaf het hem niet, met hoeveel voelbare liefde ze zijn ‘tobacco-ish warmth’ verder ook beschrijft. Met onverborgen trots beschrijft ze hoe hij in een politiek debat Bernard Shaw versloeg. Die moest zich dertig jaar later ook door de dochter gewonnen geven: ‘Ze kon even briljant als ik een pen besturen, alleen veel wreder.’
■
Bij Virago verschenen in paperback als ‘Virago Modern Classics’ herdrukken van The Fountain Overflows, The Birds Fall Down, The Judge, The Return of the Soldier, The Thinking Reed en Harriet Hume. In 1982 verscheen de verzameling essays The Young Rebecca; Writings of Rebecca West 1911-1917, en dit jaar herdrukte Virago de essaybundel The Strange Necessity; Essays and Reviews.
|
|