Ernest Mandel
Ik doe Tariq Ali onrecht als ik zijn boek daarmee zou afdoen. Het is ook niet helemaal waar. In het laatste hoofdstuk ‘Heretics and Renegades’ laat hij wel degelijk zijn hart zien, schrijft over verloren vriendschappen, de dood van vrienden en zijn afscheid van de Vierde Internationale. Opvallend in verband met het laatste, zijn breuk met de Vierde, is de bijna pathetische opdracht vóór in het boek aan de econoom Ernest Mandel ‘die altijd geloofde dat de werkelijke betekenis van het leven is gelegen in de bewuste deelname aan het maken van geschiedenis’.
Da's mooi, da's héél mooi, maar diezelfde Mandel zegt tegen Tariq Ali, bij diens afscheid van de Vierde Internationale: ‘Jouw generatie heeft ons uithoudingsvermogen niet.’ Uithoudingsvermogen? Uit het boek blijkt dat Tariq Ali opstapte omdat hij geen zin meer had in de zoveelste sektarische koppensnellerij in eigen kring. Generatiegebonden uithoudingsvermogen? Ik zou willen verwijzen naar de in ons land verschenen boeken van Sal Santen om de econoom Mandel eraan te herinneren dat het bedanken voor de Vierde Internationale niet in de eerste plaats een generatieprobleem is. En áls het om generaties gaat, vooruit, dan heeft de generatie waar Mandel op doelt, míjn generatie, het simpelweg verdomd om binnen de oude heksenkringen van stalinisme én sektarisme in de overgeërfde rolstoelen te stappen.
Tariq Ali (in het midden met snor) loopt mee in een demonstratie tegen de aanwezigheid van Britse troepen in Ulster, 7 april 1975
Maar voor zo'n uithaal naar Ernest Mandel is Tariq Ali veel te beschaafd - ook een manier om de als waardevol ervaren kanten van je eigen politieke verleden te beschermen, onaangetast te laten. Wie zijn oude liefdes negeert, dat valt niet te ontkennen, heeft gebrek aan zelfrespect. Mandels lompheid over generatiegebonden uithoudingsvermogen doet er dan gewoon niet toe en komt van een andere planeet.
Er is de laatste maanden sprake van een kleine springvloed van boeken over de jaren zestig, nét uit of binnenkort te verschijnen. Dat maakt het mogelijk voorlopige vergelijkingen te maken. Ondanks de afstand van twintig jaar blijkt dan dat de politieke denominaties van destijds (anarchistisch, situationistisch, maoïstisch, trotskistisch, syndicalistisch, communistisch, marcusiaans, guevaristisch, het is me wat, al die -ismen), zelfs bij de meest flexibel betrokken schrijvers zich af en toe heel nadrukkelijk uiten. Een niet overwonnen blikvernauwing, een voortzetting van oude polemieken waaraan de tijd inmiddels doorgaans elke grondslag ontnomen heeft. Een voorbeeld hiervan bij Tariq Ali is dat hij de Franse mei '68 toch vooral toeschrijft aan de Beweging van de 22ste maart én de JCR (Jeunesse Communiste Révolutionaire, een loot aan de stam van de Vierde Internationale), maar de rol van de Union Nationale des Etudiants de France (UNEF), la Gauche Syndicale (publicerend in Sartres tijdschrift Les Temps Modernes) en de maoïsten, nauwelijks of niet aan bod laat komen. Vermoedelijk is dit in boeken van sterk betrokken hoofdrolspelers onvermijdelijk. Meerdere boeken vanuit verschillende achtergronden moeten hier dan het totaalbeeld gaan leveren. De jaren zestig zijn nog te veel onvoltooid verleden tijd om van één boek te verwachten dat het op evenwichtige wijze álle invloeden en stromingen tot hun recht laat komen.
Wie uit het voorafgaande de indruk krijgt dat Street Fighting Years vooral een boekje opendoet over de Vierde Internationale in de jaren zestig, vergist zich. In omvang van tekst is het er maar een bescheiden onderdeel van. Daarnaast staan uiterst boeiende verhalen over zijn ontmoeting in Oxford met de later doodgeschoten zwarte agitator Malcolm X, over het Russell Tribunaal (Vietnam), over Russells secretaris Ralph Schoenman, de nogal provocerende Amerikaan die bijna slaande ruzie met Sartre en De Beauvoir kreeg. Over zijn confrontatie met de Britse racist Enoch Powell. Over Marlon Brando. Over ontmoetingen met John Lennon van de Beatles en Mick Jagger van de Rolling Stones. De titel van het boek is trouwens ontleend aan een niet onbekende tekst van de zanger van de Rolling Stones (Street Fighting Man). Jagger, leadzanger van de Rolling Stones, begaf zich ergens in het voorjaar van 1968 te midden van 25.000 andere demonstranten richting Grosvenor Square, vestigingsplaats van de Amerikaanse ambassade te Londen. Als in vele andere steden over de hele werel werden ook hier de demonstranten bewogen door felle verontwaardiging over de escalerende oorlog in Vietnam en de rol van de Verenigde Staten daarin. De meest radicalen onder de demonstranten wilden eigenlijk het liefst, naar voorbeeld van het Vietnamese Tet-offensief, de ambassade bestormen en zo veel mogelijk verdiepingen van dat gebouw bezetten. Onder hen Mick Jagger. Maar de organisatoren van de demonstratie, onder wie Tariq Ali, wilden die bestorming niet. Dat zou de breedheid van sympathie voor Vietnam-acties in Engeland schade kunnen doen, meenden zij. Jagger kwam derhalve nogal geërgerd thuis, na de demonstratie, en schreef naar aanleiding daarvan de tekst van het nummer Street Fighting Man. Strekking: Londen is te slaperig voor een revolutie. Wat blijft er voor een ‘poor boy’ als Jagger anders over ‘except to sing for a
rock “n” roll band’, aldus de tekst. Met dat ‘poor’ valt het wat Jagger betreft inmiddels wel mee (kasteel aan de Loire in Tours). Tariq Ali zal met het schrijven van Street Fighting Years nog geen flinterdunne splinter verdienen van het bedrag dat Mick jagger binnenhaalde met Street Fighting Man.