Ter zake
Diny Schouten
Geheel passend in het kader van de individualisering en op verzoek van de ondernemingsraad heeft de directie van Wolters-Kluwer een nieuw salarissysteem voor de boekverkopers ontworpen, waardoor - als de Dienstenbond FNV akkoord gaat - hun salarisperiodieken voortaan afhankelijk gesteld worden van hun prestaties. Commercieel manager Paul van Appeven van boekhandel Scheltema, Holkema, Vermeulen in Amsterdam juicht het toe dat er voorstellen worden gedaan om de salariëring van boekverkopers te verbeteren: de meesten onder hen worden betaald op minimumloon-niveau. De vakbond heeft het voorstel tot prestatiebeloning vooralsnog onacceptabel verklaard. Met het prestatiebeginsel heeft Van Appeven geen moeite, wel met het principe van zijn directie dat de totale loonsom gelijk moet blijven: ‘Voor vijfentwintig procent zal de regeling een verbetering zijn, maar de anderen zullen er nog langer over doen om het maximumsalaris te bereiken.’ De verlaging van periodieken, niet het principe van de prestatiebeloning is ook de reden dat de vakbond, betrokken bij het overleg van de afzonderlijke cao voor ‘zelf-importerende boekhandels’, zich tégen heeft verklaard. Het ziet er niet naar uit dat Van Appeven zijn problemen op korte termijn opgelost ziet: ‘Als je ziet wat voor eisen je moet stellen aan het personeel wat ontwikkeling en kennis betreft, dan is de beloning veel te gering. Dáárom verzocht de ondernemingsraad een verbetering, maar die blijkt uit te werken als een bezuiniging die als zoetmakertje wordt gepresenteerd. Waar bij de directie niet over wordt gepraat, is dat de salarissen bij uitgevers veel hoger liggen.’ Van Appeven zag daardoor de know-how van een aantal van zijn medewerkers
verdwijnen naar naburige uitgevers: ‘Als je verder doordenkt ligt de oorzaak van het probleem bij de uitgevers. Doordat zij geen hogere marge willen geven aan de boekhandel, kunnen zij betere salarissen betalen. Maar als je dat zegt heet je een kortingenmakelaar. Wat zij onderschatten is dat we hetzelfde belang hebben, het is zo duidelijk dat de verkoop van boeken afhankelijk is van de kwaliteit van je verkopers, en die moet je goed belonen.’
Niets is Haagser dan Louis Couperus, en er was dus alle reden voor de Utrechtse uitgeverij Veen om de presentatie van de eerste twee delen van de Couperus jubileum editie van het Verzameld Werk in Den Haag te laten plaatsvinden. Die presentatie vond plaats in het nieuwe Haags Historisch Museum, waar ook de tentoonstelling is ingericht die uitgeverij Veen aanbood aan de stad van Louis Couperus, Hagenaar. Nu hééft Den Haag een riant gehuisvest Letterkundig Museum, dat met ongeveer 10.000 bezoekers per jaar (cijfers uit het jaarverslag over 1986) nog lang niet alle inwoners van zijn plaats van vestiging verwelkomd kan hebben, dus waarom was de Couperus-tentoonstelling niet daar? De locatie van het Historisch Museum kwam simpelweg het beste uit voor de presentatie, en daarom lag het voor de hand om daar ook de tentoonstelling in te richten, zegt een woordvoerder van Veen. Bij het Letterkundig Museum vindt tentoonstellingsmedewerker Arie Pos het inderdaad jammer: ‘We hadden helaas geen ruimte in het tentoonstellingsprogramma voor het afgelopen jaar. De tentoonstelling van De Gids met het bijbehorende Schrijversprentenboek stond al eerder op het programma, en bovendien was de verschijningsdatum van de Couperus-editie van Veen lange tijd onzeker.’ Pos wil het woord gemiste kans liever niet horen, maar spreekt over ‘een onmogelijkheid die we graag mogelijk hadden gemaakt, want we kunnen best wat bezoekers gebruiken. Om echt iets nieuws te brengen zouden we echter een veel langere voorbereidingstijd nodig hebben gehad.’ Brengt de nu (door Bas Heijne en H.T.M. van Vliet) ingerichte tentoonstelling ‘Louis Couperus en L.J. Veen, een auteur en zijn uitgever’ dan niets nieuws? Dát
wel, zegt Pos: ‘We hebben wat zaken in bruikleen gegeven, waaronder een roze zomersmoking. Die is bij ons niet eerder te zien geweest.’
Uit de boedel van voorheen uitgeverij Sara, die verdeeld werd onder Nijgh en Van Ditmar en uitgeverij Sara, ging één titel terug naar de rechthebbende: mr. Jeroen de Wildt nam als executeur-testamentair de exploitatie over van Joke Smit's Er is een land waar vrouwen wonen, een bundeling van artikelen van Joke Smit, geredigeerd door hemzelf en Marijke Harberts. Dat betekent dat het boek over enige tijd weer beschikbaar zal zijn bij het Centraal Boekhuis. De f 40.000, - aan royalties die de erven-Joke Smit te vorderen hebben van Sara, beschouwt De Wildt als voor het grootste deel verloren, maar de condities die uitgever Van Gennep bood, waren ‘hoe soepel ook’ niet zo aantrekkelijk als te proberen er zelf een nieuwe uitgever of distributeur voor te vinden. ‘Van Gennep zou de prijs hebben verlaagd, nu kan ik er in theorie wat meer van terugzien, en ik vond dat ik dat moreel verplicht was tegenover de erven.’
Schrijfster Hella Haasse probeert in een essay dat ze schreef in opdracht van het Amsterdamse Fonds voor de Kunst te achterhalen wat ‘kwaliteit’ is. Het verslag van die niet eenvoudige opdracht, Kwaliteit (een verkenning), is gepubliceerd door Bert Bakker. Haasse signaleert dat in het door haarzelf bewoonde buitenland ‘nauwelijks geloof bestaat dat er in Nederland iets van culturele kwaliteit bestaat’. Ze illustreert haar ‘krasse uitspraak’ met het gegeven dat de Presses Universitaires de France bezig zijn een encyclopedie van de wereldliteratuur samen te stellen. ‘In een werk van twaalfduizendachthonderdzeventig bladzijden zullen er vijftig gewijd zijn aan de Nederlandse schrijvers. Dit aantal is gebaseerd, volgens de uitgever, op de mate van belangstelling die men bij het Franse cultureel geïnteresseerde publiek voor Nederlandse literatuur mag verwachten. Wij nemen de op één na laatste plaats in. Alleen van de letterkunde van Albanië stelt de Franse lezer zich nog minder voor dan de onze.’ De betrokken verantwoordelijke rubriekleider voor de Nederlandse literatuur is professor Walter Thys, hoogleraar neerlandistiek in Lille. Thys' krachtig protest bij de hoofdredactie heeft enigszins geholpen: ‘Ik heb een verbetering van een goeie 50 procent meer bereikt: we mogen nu tachtig pagina's vullen. Na die toezegging heb ik de twaalf à vijftien medewerkers die een artikel beloofd hebben, een brief geschreven waarin ik heb gezegd dat ik mijn opdracht terug zou geven als een meerderheid onder hen zou besluiten dat dit toch nog geen doen is. Tot hier toe zijn de reacties dat we het ermee zullen moeten doen. Ach, het gebeurt ook niet uit slechte wil, maar uit onwetendheid. Het is ook wel onze eigen schuld, hoor, dat wij zo slecht bekend zijn in
Frankrijk. Historisch gezien is het Nederlands altijd slecht vertegenwoordigd geweest op de universiteiten en het is daar dat zulke projecten ontstaan. Nu pas heb ik een boekje geschreven over Vondel en Frankrijk. Ik merkte dat zelfs de germanisten in Frankrijk geen antwoord zouden kunnen geven op de vraag Wie was Vondel? Het is er allemaal het resultaat van dat wij in de loop van vele, vele generaties te weinig hebben gedaan aan de verspreiding van onze literatuur in Frankrijk. Er is bijvoorbeeld buiten een klein boekje van professor Brachin geen enkele Nederlandse literatuurgeschiedenis beschikbaar in Frankrijk.’
Vorig jaar bracht uitgeverij BZZTÔH een ‘eenmalige uitgave’ van Rainer Werner Fassbinder's toneelstuk Het vuil, de stad en de dood. ‘Door de protesten die daartegen kwamen vanuit de joodse gemeenschap en het anti-discriminatie comité hebben we toen een beperkte oplage van duizend gemaakt,’ zegt uitgever Phil Muysson. ‘We vonden het noodzakelijk dat de tekst beschikbaar was, maar we waren ook gevoelig voor de argumenten ertegen. Vanaf juni was het leverbaar, maar het werd erg slecht verkocht.’ Omdat het boek inmiddels is uitverkocht raakte BZZTÔH de rechten op het stuk weer kwijt; de vertaalrechten gingen naar vertaler Gerrit Bussink terug die ze afstond aan de Haagse Post. BZZTÔH overwoog geen herdruk: ‘Die beperkte oplage was een afspraak, en daar houd ik me ook aan.’