Winsor McCay
Vervolg van pagina 11
huwelijkstrouw van Maude in opspraak trachtten te brengen.
McCay's carrière, die tot 1911 in het teken had gestaan van het steeds maar verder exploiteren van zijn vele artistieke talenten, werd vanaf dat jaar voor een groot deel bepaald door de beperkingen, hem opgelegd door krantenmagnaat William Randolph Hearst en de editor van de American, Arthur Brisbane, Voor Brisbane diende hij dagelijks een serieuze politieke illustratie te maken bij een hoofdartikel van Brisbane dat vaak clichématig en reactionair was. De persoonlijke roem die McCay ontleende aan zijn ‘eigen’ strips als Little Nemo en zijn optreden in theaters was Hearst en Brisbane een doorn in het oog. Zij realiseerden zich dat de kwaliteit van de editorial cartoons onder het andere werk leed, en verboden McCay botweg om nog in theaters op te treden; in 1913 werd hem zelfs gesommeerd op te houden met Little Nemo!
Elf jaar later, toen zijn contract met Hearst afliep, kon hij een herboren Nemo laten optreden in de Herald Tribune, maar de pit was eruit. De tekeningen zijn meesterlijk en gedetailleerd als voorheen, maar de figuur van Nemo is saai en volkomen passief. Ook waren inmiddels de tijden veranderd: de strip lag minder goed in de markt en kon aan niet genoeg andere kranten worden doorverkocht. Op 26 december 1926 verscheen de laatste aflevering.
McCay keerde daarop terug bij het Hearst-imperium, waar hij als nerveus wrak, gefrustreerd en geplaagd door zijn superieur Brisbane, editorials bleef illustreren tot zijn dood (een hersenbloeding) op 26 juli 1934.
Zijn pionierswerk voor de tekenfilm en zijn unieke stripcreaties waren toen al grotendeels vergeten. Pas in 1972 verscheen voor het eerst een grote verzameling Nemo-strips in boekvorm (uitg. Nostalgia Press) en het jaar daarop kwam Dover Books met een heruitgave van Dreams of the Rarebit Fiend, een bundeling oorspronkelijk verschenen in 1905. (Eén strippagina uit de 1905-editie ontbrak: die waarin een negerin haar gezicht wit bleekt om meer sociaal aanzien te krijgen. De redactie ‘felt that its minority-group humor, though innocent and acceptable in its own age of “rugged individualism”, was unpalatable today’).
Beide genoemde werken bevatten reprodukties van de strips zoals ze in de kranten waren afgedrukt, in zwart-wit of in kleur. Pas nu, in 1987, is met Winsor McCay: His Life and Art een aantal originele pentekeningen in druk gereproduceerd, wat een heel verschil uitmaakt. Voor het bijeengaren van dit illustratiemateriaal behoefde niet eens een ingewikkelde speurtocht te worden afgelegd. Het originele artwork van McCay's strips, dat steeds aan de tekenaar was geretourneerd, is grotendeels door de familie bewaard als aandenken aan ‘Pop’ McCay. Het wordt nu beheerd door de kleinkinderen. De zoon van McCay's dochter, Ray Winsor Moniz, stelde de originelen beschikbaar van vijftien Little Nemo-strips, achttien Rarebit Fiend-strips, twintig editorial cartoons, diverse ‘kleinere’ strips en voorts tweeëntwintig familiefoto's en andere documenten. Bij Janet Tinker, de dochter van McCay's zoon, konden nog eens twintig familiefoto's worden geleend.
Flipperboekplaatje: Gertie the Dinosaur