Bas Heijne
Vervolg van pagina 3
tig, gewaagd en vooral onkwetsbaar zijn.’ Vanzelfsprekend wilde Heijne naar het graf van Wilde op Père Lachaise met het kolossale grafmonument van Jacob Epstein: ‘een naakte sfinx, gevleugeld, onaantastbaar, zijn onbeweeglijke gezicht het raadsel dat ik wilde zijn.’ En hij moest naar het Musée Gustave Moreau; maar als hij er rondloopt wordt zijn blik eerder getroffen door de enige andere bezoeker, een jongen met lang, sluik kastanjebruin haar en dito ogen dan door de schilderijen en tekeningen. Zijn tocht van café naar café eindigt in een vlucht wanneer een meedogenloze jongen een hand op zijn been legt. Stiekem brandt hij een kaarsje in de Nôtre Dame voor het beeld van Jeanne D'Arc, de vrouw met de vastberaden blik in de ogen. De rekening is opgemaakt: ‘De stad weigerde haar geheimen met mij te delen.’
Ach, het romantisch levensgevoel - het blijkt van alle tijden. Heijne weet de hartverscheurende charme daarvan adequaat te verwoorden. Ruim tien jaar voor Heijnes eerste bezoek ‘deed’ ik vanuit dezelfde gemoedsgesteldheid Parijs, toen nog het eind van de langste reis die ik ooit per Solex gemaakt had. Mijn ervaringen waren vrijwel identiek aan de zijne; wat is het reisverhaal toch een mooi genre waar het om herbeleving van emoties op bereisde plaatsen gaat. Vandaag de dag zal dit type romantici wellicht per Concorde naar Parijs vliegen; ik vrees voor de confrontatie tussen hun verbeelding en de werkelijkheid.
Recentelijk is Heijne teruggegaan naar Parijs voor een gesprek met Edmund White, de moedige ‘American in Paris’ die zich als seropositivo openlijk in de strijd werpt tegen de hypocrisie (vooral in Frankrijk) tegenover aids. Voor Heijne is die ontmoeting de aanleiding voor het ‘Paris revisited’, waaruit zijn verhaal resulteert. In Frankrijk haalt het racistisch-fascistisch gebral van Le Pen, die besmette personen zou willen isoleren in ‘sidatoria’, de voorpagina's; Parijs is ‘modern’ geworden, de stad blijkt ‘opgeknapt’: bistro's en cafés zijn opgeslorpt door het McDonald-concem en aanverwante walgelijkheden van de cultuurvijandige consumptiemaatschappij. Zelfs de gekoesterde romantische verbeelding is van gedaante veranderd: ‘Ik moet even zoeken naar het grafmonument van Wilde, het staat niet op de plaats van mijn herinnering, het is met de jaren ook kleiner geworden; de sfinx blijkt niet ongenaakbaar boven alle andere stenen uit te kijken (...) Ik loop om het monument heen. Op de achterkant staat nog altijd de inscriptie. Onder een droge opsomming van onbelangrijke feiten over het leven van Wilde staat het citaat uit The Ballad of Reading Gaol:
And alien tears will fill for him
For his mourners will be outcast men,
And outcasts always mourn.’
Misschien zijn echte romantici ook ‘outcasts’: een zeker gevoel van treurnis hangt in ieder geval over de andere reisimpressies van Heijne. De voetstappen van Forster en Byron zijn verdwenen onder het stof, zoals ooit Troje - waarheen Heijne een winterreis vol ontberingen maakt - in negen lagen onder het stof van de aardbodem in de geschiedenis verdween. Maar er is één troost: altijd zal er een romanticus zijn die de vreemde reis naar de plaatsen van zijn verbeelding maakt. Soms vindt hij niets dan teleurstelling, maar soms ook vindt hij de schat van Priamus. De fraaie omslag van Vreemde reis toont in het decor van een ruïne een wat vermoeid poserende jongeman in wie men Bas Heijne kan herkennen. Tegen de achtergrond van de verhalen in deze bundel zou ik willen zeggen: ‘Niet getreurd, Bas: op reis!’ ■