Revanchepoging van een veertiger
Jan Siebelinks ‘Schaduwen in de middag’
Schaduwen in de middag door Jan Siebelink Uitgever: Meulenhoff, 143 p., f 27,50
Wim Vogel
In Kroniek van een karakter deel 1 noemt Jeroen Brouwers Jan Siebelink smalend Siebelinque. Een mooischrijver die wal al te gretig bekendheid probeert te versieren. En natuurlijk, de wijze waarop Siebelink enkele maanden geleden zich van plagiaat probeerde vrij te pleiten was onhandig, om over de ingezonden brief van zijn beschermheer Rein Bloem maar helemaal te zwijgen. Maar toch... Er zijn niet veel vaderlandse schrijvers die het aandurven hun hoofdfiguren keer op keer zo dicht te benaderen als hij. In de dertien boeken die hij in nauwelijks twaalf jaar publiceerde, komt hij naar voren als een gedreven auteur die allengs zuiniger met woorden wordt, die zijn verhalen geraffineerd opbouwt en die er telkens weer net in slaagt sentimentaliteit te vermijden. En dat werk dient bij een beoordeling natuurlijk de doorslag te geven.
Schaduwen in de middag, zijn nieuwe roman, is een echte Siebelink. Opnieuw Arnhem dus, opnieuw een middelbare school, opnieuw een man die emotioneel in opstand komt tegen het verraad dat het leven pleegt. ‘Quand partons-nous vers le bonheur?’, zegt Baudelaire in het motto en dat is ook precies de vraag die de bijna vijftigjarige Rogier Woerlee zich zijn leven lang stelt. Afkomstig uit de kleine middenstand, op vijftienjarige leeftijd wegens diefstal van de middelbare school gestuurd, gehuwd met Clara, een meisje van aanzienlijke familie. ‘Vooral om haar ouders te laten zien waartoe hij in staat was, begon hij zijn aktenjacht en werd tenslotte rector van hetzelfde lyceum waar hij lang geleden van af was gestuurd.’
Rogier is het type van de geslaagde veertiger: een mooie, zelfbewuste vrouw, aardig werk, een pracht van een huis, twee al niet meer thuiswonende kinderen. Psychologisch echter is hij de onstuimige, kwetsbare puber gebleven die bijna in zijn eigen succes zou gaan geloven. In werkelijkheid ziet hij graag op tegen anderen en wortelt zijn geldingsdrang in gevoelens van minderwaardigheid. Het liefst wil hij wraak nemen op en zich revancheren voor een leven dat zo veel meer leek te beloven.
Jan Siebelink, tekening Judith Ten Bosch
De dag die in de roman beschreven wordt, is in vele opzichten een cruciale. De dag voordat de grote lustrumviering van zijn school zal beginnen, een feest dat hij zal openenen door de leerlingen vanaf een hoogwerker toe te spreken. Wie zo hoog staat kan, als Icarus, diep vallen.
Opvallend zijn juist op die dag de signalen die hem confronteren met de dood. Het is de sterfdag van zijn moeder, er zijn herinneringen aan de gewelddadige dood van zijn hond, aan de dood van de gehate bloemist die al in Witte chrysanten, een van Siebelinks oudste verhalen voorkomt, zijn Citroën DS uit 1968 weigert voor het eerst dienst en Rogier zelf slikt de ene stimulerende pil na de andere. Hij is als de oude kastanje voor zijn huis die eigenlijk ongeschikt is om verder te leven doordat een parasitaire klimop hem volledig ingekapseld heeft. Wanneer Rogier zich dat bewust wordt, verliest hij iedere zekerheid. Hij twijfelt aan zijn capaciteiten als schoolleider, aan de waarde van zijn huwelijk. Hij vraagt zich af wat zijn vaderschap voorstelt en zou het liefst aan de realiteit willen ontsnappen.