Briljante duizendpoot
Carlo Mollino: Architecture as Autobiography, geschreven door Giovanni Brino (Thames and Hudson, 160 p., f 72,60), is de Engelse vertaling van een boek dat twee jaar geleden in het Italiaans verscheen. Wie het doorbladert, ziet foto's aan zich voorbijgaan van vliegtuigen, skiërs, raceauto's, ontwerpen voor jurken en schoenen, patenten, vrouwelijke naakten, astrologieschema's, meubelstukken en interieurs. De bevreemding die de lezer bevangt, is Mollino (1905-1973) in Italië zijn leven lang ten deel gevallen. In kringen van architecten en ontwerpers beschouwde men hem als curieuze verschijning, die als hoogleraar bouwkunst aan de universiteit van Turijn wel enige invloed had, maar wiens eigen produktie beperkt bleef.
Het is de verdienste van Brino, leerling van Mollino, dat hij laat zien hoezeer in elk geval déze opvatting op een misverstand berust: door hun veelheid zag ieder maar een déél van Mollino's activiteiten. Voor de een was hij de gevierde stuntvlieger, voor de ander skikampioen, voor de derde een begenadigd fotograaf, voor weer een ander de ontwerper van de Turijnse Ippica, de paardesportclub, terwijl hij onder zijn vrienden faam genoot als interieurontwerper. Mollino was een Proteus, en een even magnetische als enigmatische persoonlijkheid. Brino beperkt zich wat dit laatste betreft tot suggesties, die verlangend maken naar een echte biografie. Architecture as Autobiography is dat niet; het geeft in het eerste deel een overzicht van Mollino's interesses, om zich in het tweede en meest omvangrijke deel te concentreren op zijn interieurs en meubels. Daarbij laat Brino zien hoe bepaalde vormen verklaard kunnen worden uit de belangstelling voor bijvoorbeeld aviatiek (bestek geïnspireerd door een propellor, een tafelonderstel gebaseerd op vliegtuigspanten) en Mollino's opmerkelijke kleurgebruik uit zijn astrologische bemoeienissen. Maar alles weten is nog niet alles vergeven: sommige ontwerpen doen zo geforceerd aan, dat ze niet uitreiken boven het niveau van hoogst inventieve prullaria.
Mollino zelf bekommerde zich daar niet om, en de vrienden of vrienden van vrienden voor wie hij gewoonlijk ontwierp evenmin. Eén van zijn favoriete boeken was Huysmans' A rebours, en net als de hoofdpersoon Des Esseintes in die roman probeerde Mollino met zijn interieurs coconachtige eigen werelden te creëren. De uitbundigste voorbeelden daarvan zijn Casa Miller en Casa Devalle (1938 en 1939) waar Mollino relatief beperkte ruimtes met behulp van spiegelwanden, fotopanelen, zware gordijnen en gipsplastieken herschiep in aan Dali herinnerende droomlandschappen. Het zijn decors die bestaan bij de gratie van kunstlicht (niet voor niets ontwierp Mollino een aantal zeer ingenieuze lampen!), en de voorlopers van een reeks vrijgezellenappartementen, de zogenaamde garçonnières, die Mollino voor zichzelf inrichtte: boudoirachtige ruimtes van een ‘overtuigende’ - het woord is van hemzelf - architectuur. Waartoe de vrouwelijke bezoekers overtuigd moesten worden, laat zich raden.
In latere jaren richtte Mollino zich meer op het ontwerpen van afzonderlijke meubels, waarbij hij art-nouveaulijnen combineerde met antropomorfe vormen als wervels en bekkens (de Gaudí-stoel uit 1949). Net als zijn eerdere interieurs zijn ze geheel eigen, bewijzen eens te meer zijn constructief vernuft, maar kunnen ook het volle zonlicht velen. Jammer is dat Brino niet wat uitvoeriger ingaat op Mollino's architectuur, al dan niet uitgevoerd, die veel strakker en rationalistischer is dan zijn overige werk zou doen vermoeden. Het is een van de weinige bezwaren die men kan inbrengen tegen zijn boek, dat een hommage is aan een briljante duizendpoot. Een randfiguur. Maar moet men juist in een periode waarin druk gezocht wordt naar een midden niet zuinig zijn op de randen?
HWB
Aan deze pagina werkten mee: Hans W. Bakx, Guus Middag, Diny Schouten.