Bidprentjes
Martin van Amerongen herdacht in dezelfde serie reeds de politici (Over de doden niets dan goeds), Jeroen Brouwers de schrijvers (Hij is reeds aan de overzijde) en nu is Emma Brunt hekkesluitster met een verzamelbundel necrologieën van vrouwen: Mevrouw, ik groet u (Thomas Rap, 200 p., f 35, -). Van de indeling in politici, schrijvers en vrouwen - altijd gedacht dat de laatsten ook gewone mensen waren die als ieder ander hun kwalificaties konden verdienen - deugt niet veel: de onrechtvaardige en onaangename consequentie is dat Haya van Someren. Marga Klompé, Carry van Bruggen en Annie Romein wederom op hun vrouw-zijn worden beoordeeld. In de In Memoriams die Emma Brunt verzamelde, worden ze dat trouwens ook. Nimmer blijft daarin onvermeld hoe hartelijk zij was, hoe attent, hoe tactvol, vol vrouwelijke charme, medemenselijk gevoel et cetera ad nauseam, en Emma Brunt zou daarom de laatste moeten zijn om dat gek te vinden. Maar het idee, zo'n veertig herdenkingsartikelen gewijd aan feministische activistes, dokteressen, politicae, journalistes, kunstenaressen, schrijfsters, actrices en kunstenaarsweduwes (een vak dat met verve werd beoefend door Titia van Looy-van Gelder en Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe), is toch aardig, en de inleiding is het ook. Over vrouwen wordt minder nog dan van andere doden ooit iets lelijks gezegd, observeert Brunt. Die ‘vlekkeloze toonbaarheid’ en ‘deftige voortreffelijkheid’ doet de lezer inderdaad vergeefs smachten naar een slechte eigenschap die van iemand een persoon maakt in plaats van een bidprentje. Een opmerking als die van Clara Eggink, die waarderend over Annie Salomons schreef dat je met haar, in tegenstelling tot met Ina Boudier-Bakker, een borrel kon drinken, ontbreekt geheel - dat stuk stond al in de bloemlezing van Brouwers. Van statistisch toch aannemelijke verslaafdheid aan
drank, werk, mannen of het eigen spiegelbeeld ontbreekt elk spoor, tenzij dan bij Margaretha Zelle (Mata Hari) en Mathilde Willink, maar die worden niet echt herdacht. Over Zelle nam Brunt een fictieve herinnering van F. Springer uit Bougainville op, en Willink wordt door Henk van der Meyden en Anton Heyboer postuum openbaar gevonnist in De Telegraaf: twee stukken van bepaald laag allooi die niet erg voldoen aan wat een ‘necrologie’ is. Een even aanvechtbare keuze deed Brunt door Mary Zeldenrust en Annie Romein zichzelf min of meer te laten gedenken in interviews die bij beiden vlak voor haar dood werden afgenomen, of - bij Ank van der Moer - een passage te nemen uit Annemarie Osters Verder is er niet zoveel. Het is mogelijk dat de samenstelster in veel andere gevallen ook niet meer keuze had dan de anonieme necrologieën die een dag na het verscheiden der betreurde dode werden geplaatst door dagbladen die daarvoor de jongste bediende aan het werk hadden gezet. Een treurig voorbeeld is Charley Toorop, die meer verdiende dan dat zich in haar oeuvre ‘menselijke bewogenheid’ laat ontdekken, een opinie die helemaal niks heeft gekost. Jammer voor de bundel is het wel dat het aantal persoonlijke, mooi geschreven, níét pathetische In Memoriams op de vingens van één hand is te tellen: Jan Engelman over Saar de Swart, Simon Carmiggelt over Fien de la Mar, Jan Rogier over Lau Mazirelen Ischa Meijer over Ida Wassermann.
DS