Doordrenkt in het ethisch socialisme
Het culturele erfgoed van F.M. Wibaut
F.M. Wibaut. Mens en magistraat door dr. G.W.B. Borrie met een voorwoord van Ed. van Thijn Uitgever: Staatsuitgeverij, 336 p., f 45,-
Richter Roegholt
Een herdruk van een dissertatie na bijna twintig jaar, dat is toch iets bijzonders. Dit is dan ook het boek over F.M. Wibaut, waarop G.W.B. Borrie - toen nog niet burgemeester van Eindhoven maar van Sleen - in 1968 promoveerde. De Staatsuitgeverij nam het boek van de eerste uitgever (Van Gorcum en Comp. te Assen) over en zal binnen afzienbare tijd stellig Borrie's nieuwe boek over wethouder S.R. de Miranda uitgeven. Borrie is met pensioen en heeft nu tijd voor schrijven.
Waarom Wibaut? Er heerst een nostalgie naar het tijdperk tussen de twee wereldoorlogen, die doos van Pandora, waarin in een bestek van twintig jaar een voorraad thema's terechtkwam waarop wij nog steeds terugvallen. Iets van de toverkracht van dat tijdperk wordt verklaard doordat de Tweede Wereldoorlog er zo'n radicale streep onder zette. Het blijft ons fascineren: hoe zouden al die contrasterende stijlen van architectuur en kunst, die ideeën over seks en maatschappij, die bohême en die werkloosheid, zich hebben ontwikkeld als het hele spel niet zo abrupt was afgebroken? Architecten, stedebouwers, reformisten en revolutionairen stopten hun blauwdrukken voor een stralende toekomst - ‘Morgen, dat wij wórden zien,’ in Wibauts woorden - in een bureaula en moesten wachten. Sommigen wachtten tot de jaren zestig, anderen beleefden hun herontdekking nog later.
In de gemeentepolitiek is de herontdekking van de jaren twintig nu in volle gang. Toen hadden de sociaal-democraten zichzelf van de regering uitgesloten, nu worden ze door de coalitie van de anderen buiten de regering gehouden. Zowel toen als nu biedt de gemeente een uitstekend arbeidsveld voor hen, die de gemeenschap willen dienen. Van deze gemeentepolitiek was Wibaut de grondlegger. Hij was de eerste socialistische wethouder van Amsterdam en bleef dit met korte onderbrekingen zeventien jaar, van 1914 tot 1931.
F.M. Wibaut
Meer nog dan afzonderlijke daden is het zijn persoonlijkheid geweest - autoritair en schilderachtig, dwars en verzoenend - die dat tijdperk beheerste. Als wethouder voor de Volkshuisvesting in 1914 legde hij de grondslag voor de sociale woningbouw in het kader van de woningwet. Hij wist de minister ervan te overtuigen dat niet alleen de stichtingskosten, maar ook de huren gesubsidieerd konden worden. Van de Zaanhof, zijn eerste project, placht Wibaut te zeggen: dat staat er tenminste; knap als ze het afbreken. De Zaanhof is tien jaar geleden gerenoveerd.
Wat hier ontstond was de bloeitijd van de ‘Amsterdamse School’ in de volkswoningbouw. Deze stijl, een variant van de internationale stroming art deco, omvatte alle gebieden van het vormgeven, van architectuur via interieurkunst, gebonden kunsten en kunstnijverheid tot typografie. Zij roept het duidelijkst het beeld op dat velen als het ideaalbeeld van de jaren twintig voor ogen staat.
Borrie gaf zijn boek de ondertitel: ‘Mens en magistraat’. Hij schreef geen uitputtende biografie, maar in de eerste plaats een beeld van Wibaut de politicus en bestuurder. Om de hele Wibaut te bestuderen zal men zijn memoires Levensbouw erbij moeten nemen en Wordend huwelijk, dat hij samen met zijn vrouw schreef. Dit boek, dat in 1932 als ondermijnend voor de goede zeden werd beschimpt, is ook al zo'n voorbeeld van een voorraad thema's waarover we nu nog niet zijn uitgepraat.
Wibauts kennis van de politieke theorie was niet waterdicht. In partijconflicten mocht hij zich graag als ‘marxist’ profileren, maar wanneer het eropaan kwam, voor het sluiten van een compromis of het verdedigen van een bestuursfunctie, was hij soepeler dan Troelstra zelf. Of hij eigenlijk wel iets van Marx wist? De bronnen wijzen er niet op. Wibaut was tot het socialisme gekomen door de Engelse ‘Fabians’, die geleidelijke hervormingen voorstonden. Hij was doordrenkt van het ethisch socialisme dat terugging op William Morris, de kunstenaar die de waardigheid van het ambacht in ere wilde herstellen in de tijd van de opkomende industrialisatie. Ook Henri Polak had zijn scholing in Engeland opgedaan. De verheffing van de arbeidersklasse was hun drijfveer.
Aan de jaren dat Wibaut wethouder voor Kunstzaken was, kunnen we nu met heimwee terugdenken. ‘Juist op dit terrein,’ schrijft Borrie, ‘was Wibauts invloed en populariteit bijzonder groot. Zijn van ouds bestaande grote belangstelling voorde kunst in het algemeen en zijn vele relaties met de kunstenaarswereld hebben hier in belangrijke mate toe bijgedragen. Er was toen geen gemeentebestuurder in Nederland, die zoveel kennissen en vrienden had in deze kring.’ Het is haast bitter dit te lezen in 1987, het jaar waarin Amsterdam zich de titel van ‘culturele hoofdstad’ heeft aangemeten.
De socialistische cultuurpolitiek stond nog aan haar begin. Pas in 1939 zou Wibauts geestverwant Emanuel Boekman promoveren op het onderwerp Overheid en kunst. Maar er werd ten minste over nagedacht. De aandacht ging toen nog voornamelijk uit naar toneel en muziek. Wibaut hield van Willem Royaards. Borrie citeert zijn brief aan Royaards toen deze tot vaste bespeler van de Stadsschouwburg was gekozen: ‘Ik verheug mij er zeer in, dat jij nu de gelegenheid krijgt om rustig mooi wat te doen en heb er grote verwachtingen van.’ Toen Royaards eens voor een Peer Gynt-uitvoering een bepaalde toneelbelichting aanvroeg, wees de gemeenteraad de aanvraag af omdat dit een ‘te grote luxe’ was. Wibaut verklaarde dat hij de apparatuur dan wel uit eigen middelen zou betalen. De gemeenteraad haalde bakzeil.