Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdEen nacht om te vliegeren door Renate Dorrestein Uitgever: Contact, 158 p., f 24,90Diny SchoutenHet vertellen van boze sprookjes lijkt zoiets als het huismerk van Renate Dorrestein. Kwaadaardige krankzinnigen, die hun boze oog gebruiken als het paardemiddel waarmee het kwaad van deze wereld bestreden moet worden, bevolken het astrale universum waarin de buitenissige gebeurtenissen uit haar drie eerdere romans Buitenstaanders (1983), Vreemde streken (1984) en Noorderzon (1986) moeten worden geplaatst. Het fraaist deed die perverse crazyness zijn verwoestende maar louterende werking in Dorresteins debuut Buitenstaanders. Dat boek bezat een fraaie fonkeling van gemeen venijn die ze niet meer bereikte in de twee volgende. De verbetenheid van Dorresteins nieuwste boek biedt revanche: Een nacht om te vliegeren overtreft Buitenstaanders in aanstekelijke gekte en cynische opgewektheid. ‘Boos sprookje’ of ‘nachtmerrie’ zijn nog te zwakke woorden voor het genre. Een gruwelkamer is het, die Dorrestein in Een nacht om te vliegeren opent. Dorresteins ongetemde fantasie levert ditmaal de eenogige, vijftienjarige Asa af, die in vermomming als de Dood van Pierlala haar gekoesterde kaaimannen en boa constrictors loslaat op de gasten van haar vaders midzomernachtfeest. De arme oude kaaiman ‘Henri’ valt als eerste slachtoffer temidden van de voor het feestelijk bal gemaskerde gasten, en dat is nog maar de eerste fase van Asa's wraakzuchtige plannen. Haar ingenieuze vernietigingsplan heeft haar nichtje Linde als ultiem slachtoffer. Met het voorbehoud dat Asa spoken ziet en het boek háár visie op de gebeurtenissen volgt, kan geconcludeerd worden dat die lieftallige jongedame (‘De Sprinkhaan’) in de fatale val loopt die Asa voor haar heeft uitgezet: ze valt, omstrengeld door een boa uit een raam van het jachtslot dat de spookachtige ambiance vormt van Een nacht om te vliegeren. Dat gebeurt net op tijd voordat Asa's vader, wiens ogen daartoe al ‘op steeltjes’ staan, gelegenheid heeft gehad om Lindes negentienjarige bekoorlijkheden tot zich te nemen, een achteloze verovering die Asa beschouwt als de zoveelste vernedering van haar moeder. ‘Wie het vlees niet achter zich kan laten, is gelijk de beesten,’ heeft Asa gelezen bij haar leermeester Swami Rama. Asa's variant van Swami Rama-adoratie, die niet geheel vrijgemaakt is van eigen begeerten en gewin, heeft de omtrekken van godsdienstwaanzin. | |
SuperklopperEr blijkt veel meer achter te zitten. Dat vele meer maakt Een nacht om te vliegeren bijna onbeleefd ingewikkeld. De intrige blijft inzake precieze gegevens over Asa's eerdere uit-de-weg-ruimen van concurrentes van haar Mama enigszins mysterieus, ook al doordat Asa's kijk op tragische gebeurtenissen uit het verleden ernstig gestoord is. Haar wonderlijk mooie Mama, ridderlijk verdedigd door de dochter, zou wel eens een minder onschuldig lam kunnen zijn dan Asa aanneemt - de onzichtbare verteller suggereert een incestueuze verhouding met haar zoon. Het is daarom heel wel mogelijk dat Asa's vader, een geslepen zakenman die rijk werd aan de vinding van een Superklopper, enigszins geëxcuseerd is om zijn inmiddels van haar verstand en spraak beroofde echtgenote naar een inrichting te willen hebben. Verzachtende omstandigheden zijn er ook voor de kleine, diabolische Asa. Die is dramatisch verminkt bij het vliegerongeluk waarbij ze haar woest beminde broer Alex verloor. Asa's rol als vertoornde ‘Cassiopeia’ die opstaat tegen haar noodlot, krijgt binnen de context van het lichtelijk geschifte verhaal klassiek-tragische dimensies. Het is het drama van de verwoeste, ooit feeërieke schoonheid van een klein meisje, wier ‘lichtjes als sterretjes’ in haar ogen de omgeving de pedagogisch onverantwoorde opmerking ingaven dat ze later veel harten zal doen breken. Het lot besliste anders: het ongeluk maakte van Asa een verminkte, haatdragende eenogige die vergiftigd door jaloezie een verbeten oorlog voert tegen alles wat met seks te maken heeft. Ze krijgt iets koninklijks door zichzelf in gedachten een ‘wij’ toe te bedelen, een gevolg van onverteerde Swami-Rama-rimram: ‘Wij zijn niet ons lichaam,’ doceert de goeroe. Het is een filosofie die Asa bedenkelijk goed uitkomt. Waardig is ook Asa's verschansing achter autodidactisch verzamelde natuurwetenschappelijke en astronomische kennis. Eén dagdroom brengt Asa's mythologische proporties als ‘Cassiopeia’ terug tot ontroerende zoetheid: ze stelt zich voor hoe ze, als ze groot is, met haar ravenzwarte echtgenoot zal wonen in een grote hut. Bezoekers worden niet ontvangen, ‘want die stellen vreemde vragen. Waarom Asa op haar matrasje in de ene kamer slaapt en hij op het zijne in de andere.’ | |
Fatale vergissingAsa's doortastendheid in haar rol als schikgodin wordt nog versterkt door de nevenintriges. De bedienden, in opstand tegen hun werkgever, bederven het midzomernachtbanket door het eten te vergiftigen, daarbij aangevoerd door een hoogzwangere huishoudster die haar eigen rancune - als afgewezen minnares - tegen haar heer en meester heeft uit te vechten. Een wraakzuchtige gast, weggestuurd wegens het onvergeeflijke aanschieten van een hert op een jachtpartij waar strenge regels gelden, ontpopt zich als pyromaan en potentiële verkrachter. Asa maakt een fatale vergissing door hem aan te zien voor haar tot leven gewekte broer Alex. De elementen voor een thriller zijn daarmee zorgvuldig bij elkaar gezocht. De timing is tot in de urenindeling van de hoofdstukken volmaakt gespannen, en de dialogen zijn naar behoren hard-boiled. Het dient allemaal gelukkig tot niets; zelfs Asa's Swami-Rama-begeestering blijft zuiver verstrooiend, er is geen opgeheven vingertje te bekennen. Toch neemt de feministisch angehauchte lezer er iets van mee, al is het maar van de gesprekken tijdens het banket. Een vadsige hotelketeneigenares en de te blonde, te bruinverbrande hersenchirurge voeren daar een cynische conversatie over de erotische onaantrekkelijkheid van vrouwelijke hersens. Ook Asa's vereenzelviging met Eva als snoepster van kennis, die ten onrechte ‘de schuld van alles’ krijgt, heeft een ondertoon van feministische ernst. Ze doen niet af aan het onschuldige divertissement. Is het niet het wonderlijke van het sprookje, dat men er stiekem moreel zo door wordt gesterkt? ■ |
|