Terlenka broek
Allerminst verheven gevoelens - de zeer lage lust tot wraak - gaven de ‘Fred Koudvuur’ uit Het uur tussen hond en wolf in om zijn visie op het huurconflict naar een uitgever te brengen. In Hans W. Bakx' schrijversdebuut Midas' tranen valt ‘Deelder’ probleemloos te herkennen als de gemankeerde Multatuliaan Koudvuur, in wiens gebrek aan talent Melchior zich pijnlijk vergist blijkt te hebben.
‘Een anekdote’ is de ondertitel van van Bakx' schotschrift, wat aansluit bij Deelders hartstochtelijke wens om de aanvaring met zijn voormalige huisbaas, de hier ‘Sijmen Togt’ genoemde succeschrijver, als een afgesloten historie te beschouwen, voor buitenstaanders een amusant verhaal, maar voor Deelder zelf weerzinwekkend. ‘Iets als het graaien in oude as,’ verontschuldigt de onzichtbare verteller zich aan het begin van het verhaal. Die heeft op een negentiende-eeuws schilderij in de fysionomie van koning Midas de gehate gestalte van Togt herkend. Met weerzin zet Deelder, die zichzelf de plechtige gelofte deed ‘nimmer meer een gedachte of ademstoot aan de drager van die naam te wijden’, zich aan de taak om - als was Togt Dracula - hem ‘opnieuw een houten plok door het hart te drijven’.
‘De plok zat weer waar hij hoorde,’ heet het daarom op de laatste bladzijde, als Deelder met enige zelfingenomenheid zijn herinneringen aan Togt aan een pijnlijke inspectie heeft onderworpen. Om die plok op zijn plaats te drijven betoont Deelder zich niet kinderachtig. De afstandelijke, ‘objectieve’, keuze voor de vertelwijze in de derde persoon helpt mee om de toon van peilloos diepe minachting te zetten die dreunend hamert op de nietswaardigheid van Togt. Alleen Thomas Love Peacocks motto al is vermorzelend: ‘There is only one thing worse than having a bad character,’ the duke said, ‘and that's having none at all.’
Togts karakterloze persoonlijkheid wordt daarenboven voorzien van onappetijtelijke details als ‘een groene terlenka broek die vettig bij de dijbenen was’, een vaal wollig overhemd met ‘grillig gevormde kringen onder de armen’, en ‘zever op de lippen’ als Togt schichtig maar begerig langs huurbaar vrouwelijks loopt. Voor Deelder is er geen grotere ergernis dan de chromosomen van zijn vroegere vriend, wiens lijden ‘onder de terreur van zijn genetisch materiaal’ ook grimmig wordt beschreven als ‘het bronstgeknor van een sijsje’.
Togts ranzige seksleven vormt de apotheose. Daarvóór krijgen, als evenzovele ‘klamme doeken’, Togts overige karaktertrekken hun behandeling: een jammerlijk gebrek aan zelfrespect, tassendragersmentaliteit, lafheid en ijdelheid zijn nog de minste verwijten. Zelfs zijn uitgever deugt niet: ‘een kleine uitgever met een roofdierblik die zich een nazaat waant van Talleyrand en die ‘desnoods zijn eigen grootmoeder aan plakken zou snijden en tussen flappen te koop aanbieden als daar vraag naar was’.
Het huurdersconflict, de raison d'être van Het uur tussen hond en wolf, krijgt onder dit geweld vernederend weinig aandacht. Deelders satirische aandacht gaat meer uit naar de gebloemde mokken die Togts echtgenote ‘Wiveke’ in de gezamenlijke keuken zet; een als dodelijk bedoelde observatie waarin het leuk is om de estheet Fred Koudvuur uit Het uur tussen hond en wolf te herkennen: diens Artemidelamp en Bormioli-glazen brengen Melchior tot vergelijkbaar schaterlachend paroxisme.
De verachting geeft Bakx' pen vleugels. Het moet zijn hoogmoedigheid zijn geweest die de vertelling zo kort heeft weten te houden dat de vaart ervan adembenemend is. Zoveel elegant stilistisch sarcasme, het is bijna te zonde dat het besteed wordt aan een miezerig ventje als Sijmen Togt: diens hulpeloosheid valt reeds af te leiden uit het rotanmeubilair (en het fonteintje) op diens werkkamer. ‘Een jongenskamer,’ beseft Deelder, die dan het medelijden niet goed buiten de deur weet te houden. Deelders venijn zou voor het overige dodelijk zijn, als de overkill niet zo groot was. Eén geniepig verwijt, dat voor Togt literatuur ‘een onuitputtelijke huisapotheek’ is, ketst vermakelijk terug: voor Bakx, mag men hopen, moet het schrijven van Midas' tranen homeopathisch gewerkt hebben.
■