Geciviliseerde stallen
Op 23 juli 1927 werd in Stuttgart de tentoonstelling ‘Die Wohnung’ geopend, georganiseerd door de Duitse Werkbund, een instelling die propaganda maakte voor wat men ‘verantwoord wonen’ zou kunnen noemen. De nadruk lag daarbij op het industriële produkt: stoffen, meubels, keukeninrichting, sanitair. Om de paar jaar bracht men een aantal voorbeeldige specimina bijeen, om ze als stil vermaan voor te houden aan een menigte van deels leergierigen, deels louter nieuwsgierigen. Het spectaculairste onderdeel van de expositie van 1927 was de verzameling nieuw gebouwde huizen die bekend staat als de ‘Weissenhofsiedlung’. Over de ontstaansgeschiedenis en inrichting van deze modelwijk verscheen onlangs een boeiende monografie: Karin Kirsch, Die Weissenhofsiedlung (235 p.; Deutsche Verlags-Anstalt, f 187,95). Het is, in overeenstemming met zijn onderwerp, een voorbeeldig boek.
In 1925 ontstond het plan om bij de volgende Werkbund-tentoonstelling de inzichten omtrent het ‘nieuwe wonen’ ook in de praktijk te demonstreren. Daarbij was duidelijk dat met de keuze van de architect die de eindverantwoordelijkheid zou dragen het gezicht van de Siedlung bepaald zou zijn. Het werd Mies van der Rohe, en daarmee het modernisme, tot woede van de behoudende kring van architecten rond de Stuttgarter grootheid Paul Bonatz. Kirsch reconstrueert alle intriges om nog te redden wat er te redden viel; het is even spannende als ontstichtende lectuur. Tenslotte kregen de conservatieven hun eigen demonstratiewijkje, de - nu vergeten - Kochenhofsiedlung.
Aan de Weissenhofsiedlung zouden in totaal 17 architecten en 55 interieurontwerpers deelnemen; het is een mengeling geworden van grote en kleine namen: helemáál zonder compromissen aan het stadsbestuur ging het niet. Besloten werd te bouwen voor de middenklasse, wat in concreto betekende dat de meeste woningen een dienstbodenkamertje bevatten, en niet terug te schrikken voor nieuwe oplossingen. Behalve modernistische fetisjen als het zonneterras met turnrek heeft dat ook overtuigende voorstellen opgeleverd voor zogenaamde vrije plattegronden. Er werd druk geëxperimenteerd met vouwwanden en los inzetbare tussenschotten; architectuur moest ruimte creëren: mogelijkheden en geen voorschriften.
Zestig jaar later klinkt het allemaal wat belegen, maar kennisneming van de contemporaine kritieken die Kirsch aanhaalt, leert dat de strijd in 1927 bepaald geen spiegelgevecht was. ‘Geciviliseerde stallen voor mensenbeesten’, ‘paalbouwgebroddel’, ‘beeldenstormerij en halfwas socialisme’, het zijn enkele van de invectieven die de Siedlung te verduren kreeg. De nazi's kochten het terrein in de jaren dertig aan om de huizen af te breken en te vervangen door een ‘Heeresgeneral-Kommando’. Door de loop der gebeurtenissen werd dit voorkomen, maar een gevolg was dat de stad Stuttgart na de oorlog geen verantwoording meer droeg voor de wijk. Het is een hoofdstuk apart, in Kirsch’ studie letterlijk, hoe de instanties de een na de ander hebben geprobeerd onder de dringend noodzakelijke herstelwerkzaamheden uit te komen. Pas in 1977 begon men met een inventarisatie: aan sommige huizen was een stuk aangebouwd, het appartementengebouw van Behrens had een puntdak gekregen - iets als het verbouwen van een kerk tot bordeel, gelet op de ideologische betekenis van het platte dak voor de modernen - en het geheel verkeerde in ruïneuze staat. Verontwaardigde kreten uit binnenen buitenland hebben ertoe geleid dat de wijk nu voor ongeveer twee derde weer in oude luister te bezichtigen valt. Het boek van Karin Kirsch, met een beknopte monografie over elk van de 21 huizen, is daarbij een onontbeerlijke gids.
HWB
Aan deze pagina werkten mee: Lodewijk Brunt, Chris van der Heijden, Hans W. Bakx en Mariëtte Haveman