Spion in de gemeenschap van blijmoedigen
Opvallend debuut van Anbeek over religie, oprechtheid en berekening
Gemeenschap door Ton Anbeek Uitgever: De Arbeiderspers, 169 p., f 29,50
Carel Peeters
Frans Kellendonks roman Letter & Geest eindigt voor de hoofdpersoon Mandaat teleurstellend omdat het hem niet lukt een onderdeel te worden van wat hij ‘de gemeenschap der heiligen’ noemt: mensen die iets hebben waardoor ze zich met anderen verbonden voelen. Bij hem draait alles om hemzelf, waardoor hij zich angstig verwant voelt met de cynische eenzaamheid van Van Uffel, zijn collega op de bibliotheek waar hij werkt. Iemand als Mandaat, die alles ziet naar zijn eigen beeld en gelijkenis, ‘brengt de wereld ten val’ staat er. Mandaat is geen homoseksueel, maar zijn solipsisme verschilt niet veel van die ‘krakkemikkige doe-het-zelf metafysica’ van Leendert, de zoon van Gijselhart en de broer van Magda in Kellendonks Mystiek lichaam. Wat ze gemeen hebben is dat ze zich niet metafysisch met anderen verbonden voelen, dat ze eenzaam zijn, ook al heeft Leendert er iets op bedacht, iets krakkemikkigs volgens Kellendonk.
Het solipsisme, waarin ervan uitgegaan wordt dat het eigen bewustzijn de wereld uitmaakt, was kenmerkend voor Frans Kellendonk, Doeschka Meijsing, Leon de Winter, Dirk Ayelt Kooiman, Nicolaas Matsier en Oek de Jong. Was, want inmiddels hebben enkelen (Kellendonk, De Winter en De Jong) zich met hun laatste romans in minder solipsistische richting ontwikkeld en is het idee dat men op een of andere manier verbonden is met andere mensen op de voorgrond gekomen. Die verbondenheid neemt verschillende vormen aan, maar de kern ervan is dat de personages in Mystiek lichaam, Kaplan of Cirkel in het gras hun eigen bewustzijn niet meer zien als het centrum, maar zich verbonden willen voelen met een religieus verlangen om de eenzaamheid op te heffen, met een (de) mythische ondergrond van het leven of met een bepaalde interpretatie van de menselijke natuur. De uitgesproken individualistische held is hierdoor uit de hedendaagse literatuur aan het verdwijnen. Ton Anbeeks roman Gemeenschap sluit aan op deze ontwikkeling, ook al is het niet mogelijk om op grond van één roman te zeggen dat hij in deze problematiek al een standpunt inneemt.
De geestelijke toestand van Erik van Veen, de hoofdpersoon van Gemeenschap, is wel enigszins te vergelijken met die van Mandaat, alleen zijn zijn antecedenten modieuzer. Op het moment waarop de roman begint is hij nog niet zo lang terug van een vlucht op zoek naar zin in zijn leven waardoor hij in India belandde bij de Baghwan-gemeenschap. Die vlucht volgde op zijn scheiding van de vrouw waarmee hij jong was getrouwd en die hij al kende van de middelbare school. Dit is een weg die er meer zijn gegaan. Van Veen is socioloog en kennelijk had hij net iets te veel scepsis meegekregen tijdens zijn studie om het religieuze vuur op hem te laten overslaan. De kamer die hij bij terugkomst huurt bevindt zich tegenover een gebouw dat aanvankelijk een onduidelijke functie voor hem heeft. Zijn belangstelling ervoor wordt gewekt wanneer hij een meisje naar binnen ziet gaan dat hij kent van het instituut waar hij een tijdje als assistent werkte. Ze was hem al eerder opgevallen en hij had ook wel eerder geprobeerd met haar in contact te komen. Het gebouw blijkt de kerk te zijn van een sekte, het Hersteld Evangelisch Zendingsverbond. In ‘een doorzichtig moment begon een plan in hem te broeien dat eindelijk richting zou geven aan zijn leven’. Hij besluit de sekte tot onderwerp van een te schrijven proefschrift te maken.
Dat dit idee geboren wordt op het moment dat zijn geest braak ligt en dat het met zijn emotionele leven niet veel beter is gesteld, maakt zijn motieven om deze sekte tot onderwerp van onderzoek te maken niet al te zuiver, en daar is hij zichzelf scherp van bewust. Met een oncomfortabel cynisme besluit hij dat hij er in ieder geval nuttig zijn tijd mee vult, en dat het belangrijkste het in contact komen met het meisje is. Anbeek presenteert de motieven van zijn held volgens het overtuigende principe dat sympathieke romanpersonages zelden interessant zijn. Het brakke mengsel van dubbelzinnige drijfveren beschrijft hij realistisch. Ook van alle andere personages maakt hij geen engelen en tilt hij graag het masker op. Daarvoor is hij in het hoofd van Van Veen gekropen en alles wat daarin zit krijgen we te lezen, of het nu edelmoedig, berekenend, laf of persers is. Hij brengt de lezer daarmee in de aangename positie van de voyeur.
Het is wel een beetje ongeloofwaardig dat iemand die toch de hele weg naar Bhagwan is gegaan zo nietsontziend over zijn medemensen kan denken (een realistisch zacht eitje heeft iets van een contradictie), maar toch gaat het Anbeek om het samen optreden van rationalisme én de sentimentaliteit bij Van Veen. Diens positie is voortdurend dubbel. Nadat hij listig contact heeft gelegd met Liza (die alleen maar om haar ouders een plezier te doen naar het Verbond gaat), wordt hij een ‘spion’ binnen de sekte, maar wat hij er ziet en hoort laat hem niet koud. Hij is uit op de loutere bevrediging van zijn levendige erotische fantasieën, maar ook verliefd op Liza; hij wil financiëel onder de pannen zijn met het schrijven van het proefschrift en iets omhanden hebben, maar hij heeft ook sterke religieuze neigingen.
Deze combinatie van berekening en oprechtheid weet Anbeek in de hele roman te handhaven. Ook Van Veens relatie met de twee hoogleraren die zijn proefschrift moeten begeleiden, heeft twee gezichten. Tegenover beiden stelt hij zich opportunistisch op, voor beider wetenschappelijke richting heeft hij enig dédain: Hoornweg is de socioloog die in ‘symbolistiek’ doet (waarmee Anbeek de semiotici op de hak neemt, want zo iets als ‘symbolistiek’ bestaat niet) en die overal een teken of symbool ziet dat iets diepers verbergt. Jansonius is een structuralistisch materialist, een gewezen jezuiët en gefrustreerd homoseksueel. Bij het schrijven van het proefschrift zal hij ze allebei enigszins tevreden moeten stellen. Voorde een zal hij de symbolistische poespas ontrafelen, voor de ander de ‘klassenstructuur’, de machtsverhoudingen en de materialistische onderbouw (waar blijft het geld?).