Untermenschen
De Tweede Wereldoorlog vormt sinds jaar en dag een nieuw terrein voor Pools-joodse meningsverschillen. Klachten van joodse historici zijn dat de Polen te weinig gedaan hebben om hun joodse langenoten te redden en dat het Poolse verzet tijdens de opstand in het getto van Warschau (april 1943) praktisch alleen maar heeft toegekeken. De Polen wijzen er echter op dat zij zelf door de Duitsers bijna even hard werden aangepakt als de joden, dat ook de Polen voor de nazi's ‘Untermenschen’ waren en dat de vernietiging van de hele Poolse cultuur hun doelstelling was. Uiteindelijk zijn er, schrijven zij, in de oorlog evenveel Poolse Polen als joodse Polen omgekomen (samen ruim zes miljoen ofwel tweeëntwintig procent van de bevolking).
De Polen waren dus zelf in de oorlog gewikkeld in een harde strijd om het bestaan, er stond de doodstraf op het helpen van joden en heel lang bevroedde niemand wat de nazi's met deze laatsten van plan waren. Aanvankelijk werden de getto's zelfs door vele joden als redelijk veilige plaatsen beschouwd om de oorlog door te komen.
Een argument waarmee de Poolse historici ook komen is dat het heel moeilijk was om joden te redden. Die moesten daarvoor vloeiend Pools kennen en zich in kleding en gedrag niet van de Polen onderscheiden. Het grootste gedeelte van de Poolse joden viel daardoor al af. Toch zijn er procentueel niet veel minder joden in Polen gered dan in Nederland, waarde situatie lang niet zo moeilijk was.
De periode na 1945 bracht nieuwe ellende voort. De Polen kregen vanuit Moskou het communistische systeem dwingend opgelegd. Vele Polen zagen dat als een overwegend joods produkt (Zydokomuna), waarbij zij het joodse aandeel in de Poolse en Russische communistische partij overdreven. De naoorlogse pogroms - bij die in Kielce in juli 1946 werden tweeënveertig joden vermoord - werden vermoedelijk op Russische instigatie georganiseerd, maar zonder diep geworteld antisemitisme hadden ze uiteraard niet kunnen slagen. De katholieke primaat kardinaal Hlond en bisschop Wyszyński weigerden de pogroms te veroordelen. Enkele lagere katholieke geestelijken deden dat wel. Stalin liet de pogroms waarschijnlijk ensceneren om de westerse sympathie voor Polen te verminderen. De joodse kwestie zou trouwens na de oorlog binnen de Poolse communistische partij een rol blijven spelen, waarbij partijfracties hun positie trachten te versterken door de joodse en dus ‘on-Poolse’ aard van hun tegenstanders te benadrukken.
The Jews in Poland bevat de lezingen van een Pools-joodse conferentie over al deze onderwerpen, de eerste conferentie in zijn soort. Na tientallen jaren onderlinge vijandigheid hebben joodse en Poolse historici samen gediscussieerd over hun gemeenschappelijke geschiedenis. Uiteraard liepen de meningen op vele punten nog hemelsbreed uiteen, maar er werd naar elkaar geluisterd en van elkaar geleerd. Het is te hopen dat deze contacten zich zullen voortzetten en zullen leiden tot meer onderling begrip tussen, wat wel genoemd is, ‘two of the saddest nations on earth’.
■