VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
8 augustus 1987 - nummer 32
Verzot op de werkelijkheid
De sociologie van Norbert Elias volgens Elias en Goudsblom
De geschiedenis van Norbert Elias Redactie: A.J. Heerma van Voss en A. van Stolk Uitgever: Meulenhoff, 164 p., f 34,50
De sociologie van Norbert Elias door J. Goudsblom Uitgever: Meulenhoff, 271 p., f37,50
A.C. Zijderveld
Menno ter Braak noemde de filosoof Norbert Elias in 1936 al ‘origineel’. Internationale erkenning verwierf Elias (geboren in 1897 in Breslau) pas dertig jaar na de verschijning van zijn sociologisch hoofdwerk Über den Prozess der Zivilisation (1939). Uitgeverij Meulenhoff gaf ter gelegenheid van Elias' negentigste verjaardag twee boeken uit: De geschiedenis van Norbert Elias van A.J. Heerma van Voss en A. van Stolk, en De sociologie van Norbert Elias, opstellen van J. Goudsblom. A.C. Zijderveld, hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, onderzoekt beide bundels op hun ‘Eliasgehalte’.
Hij werd dit jaar negentig. Alleen al deze leeftijd dwingt respect af. Maar er is natuurlijk een andere reden waarom Norbert Elias het verdient velerlei eerbewijzen te ontvangen, waarvan De geschiedenis van Norbert Elias en De sociologie van Norbert Elias er twee zijn. Hij verdient deze en andere hommages, omdat hij tegen allerlei politieke en wetenschappelijke stromingen in steeds zijn eigen koers bleef varen. Hoofdzakelijk in het tweede deel van zijn lange leven heeft hij gestaag gewerkt aan een oeuvre dat op de sociaal-culturele wetenschappen - zeker niet alleen in de sociologie - een blijvend stempel heeft gedrukt. Jammer dat het zo stoffig klinkt, maar hij kan binnen deze groep wetenschappen tot de ‘klassieken’ worden gerekend.
Na deze aanhef is het wel noodzakelijk te vermelden dat ik toch geen Elias-aanhanger ben en mezelf niet beken tot wat in Amsterdam met een lelijk neologisme ‘figuratiesociologie’ is gaan heten. Doorgaans voel ik mij in geen enkele club of kliek thuis, zeker niet als die zich in de wetenschap met één bepaald ‘paradigma’ identificeert. Dat roept intellectuele claustrofobie op. In de politiek of de godsdienst zal partijvorming wel nodig zijn, maar in de wetenschap zou er toch voor min of meer gesloten circuits, die hun eigen leerstellingen nauwlettend bewaken en gepassioneerd prediken, geen plaats moeten zijn. Als ik hem goed heb begrepen, deelt Elias deze opvatting met mij. Elias is dan ook geen ‘figuratiesocioloog’, Goudsblom daarentegen wel. Een bekend verschijnsel natuurlijk: Jezus was geen christen, Paulus wel en Marx was geen marxist, Lenin wel. Freud was freudiaan ja, maar die miste dan ook het kaliber van de eerder genoemden. De geschiedenis van Norbert Elias bestaat uit twee delen die omlijst worden door een ‘Woord vooraf’ van A. de Swaan en een kort overzicht van de belangrijkste jaartallen uit Elias' leven. Het eerste deel bestaat uit een vraaggesprek dat A.J. Heerma van Voss en A. van Stolk samenstelden uit zeven gesprekken die zij in 1984 met Elias voerden. Het tweede deel is een stukje autobiografie van Elias zelf: ‘Notities bij mijn levensloop.’
Het boek geeft een levendig beeld van deze intellectueel zo alerte man. Wie de geschriften van Elias met aandacht leest, ontmoet daarin een auteur die allesbehalve een ‘man zonder eigenschappen’ is: hij is verzot op de werkelijkheid, wil die zonder illusies leren kennen, beschikt over een intelligente blik en een scherp verstand, hanteert een vloeiende pen en koestert een afstandelijke wijsheid. Het vraaggesprek en het autobiografische stuk bevestigen dit beeld. Na lezing van dit bandje denk ik ook - maar ik heb hem nimmer ontmoet - dat Elias een erg aardige man moet wezen. Dat is natuurlijk van minder belang, want er zijn nu eenmaal vele aardige doch erg weinig intellectueel boeiende en inspirerende mensen in de wereld.
Norbert Elias
bert nienhuis
Persoonlijke ontboezemingen, zo geliefd in het huidige journalistieke klimaat, zal men in de ‘Notitites bij mijn levensloop’ niet aantreffen. Het is allesbehalve een human interest story geworden. Elias vertelt op nuchtere toon over zijn wetenschappelijke vorming in Duitsland, vooral in Heidelberg waar hij in de tweede helft van de roerige jaren twintig - Weimarrepubliek en Weimar-cultuur - in aanraking kwam met het werk van Max Weber, de filosofie van Heinrich Rickert en bovenal de kennisen cultuursociologie van Karl Mannheim en Alfred Weber. Hij staat uitvoerig stil bij de controverse tussen de laatste twee en niet, zoals Golo Mann onlangs in zijn memoires, bij de befaamde ruzie tussen Rickert en Jaspers. Hij koos partij voor de meer links georiënteerde Mannheim, al oefende Alfred Webers denken over cultuur en civilisatie enige invloed op hem uit. In 1930 vertrekt hij met Mannheim naar Frankfurt waar hij tot zijn vertrek uit Duitsland in 1933 als diens assistent werkzaam is. Toch grijpt hij deze autobiografische aantekeningen als gelegenheid aan om Mannheims kennissociologie te bekritiseren en laat hij er ook geen misverstand over bestaan dat hij de neo-kantiaanse wetenschapsleer - met name de Idealtypen van Max Weber - afwijst. Dit is niet de plaats met hem hierover in discussies te treden. Ik denk dat hij Mannheims kennissociologie en Webers typenleer verkeerd interpreteert.
Opvallend is dat Elias in deze autobiografische notities niet of nauwelijks over politiek rept. Heerma van Voss en Van Stolk spreken hem daar in hun vraaggesprek op aan. Voor Nederlandse intellectuelen die sedert de jaren zestig gewend zijn om alles in het licht van de (partij-)politiek te bezien, komen zijn opmerkingen als een schok over. De Nederlandse gesprekspartners hebben het op dit punt duidelijk moeilijk met Elias' antwoorden op hun vragen en Elias op zijn beurt schiet geërgerd uit zijn slof, als ze blijven aandringen op uitspraken over een politiek engagement. Het gaat over het begin van de jaren dertig, als de bruine horden de macht beginnen over te nemen: ‘Waar stond u zelf in het politieke spectrum?’ - ‘Nou, ik was zeker niet rechts. Al mijn vrienden waren links, en in die tegenstelling sympathiseerde ik met links.’ - ‘Waar stemde u op?’ - ‘Ik stemde niet.’ Elias legt vervolgens uit dat links zich in die dagen aan illusies, zoals die van de rechtsstaat, vastklampte. Hij weigerde dat te doen, hij bleef realistisch - een weerkerend motief in dit gesprek: realistisch blijven - en hij zag in, dat recht en rechtsstaat niet zonder geweld konden functioneren. Of hij dan meer in macht geloofde? Elias, fel: ‘Ik “geloofde” niet in macht, ik gaf een sociologische, realistische beoordeling van de situatie. Het spijt mij, zo'n uitdrukking kan ik niet toelaten. Ik gelóófde niet in macht!’ Maar hij schreef zelfs geen artikelen in kranten of tijdschriften! Elias: ‘Ik ben geen politicus. En begrijpen jullie niet dat ik het allemaal illusies vond? Ik deelde die illusies niet!’ We zien hier duidelijk dat de sociologische visie niet, om met Robert Musil te spreken, voortkomt uit ‘mogelijkheidszin’ doch uit ‘werkelijkheidszin’. Elias noemt het zijn realisme.
Helaas blijft het bij deze relatief korte aantekeningen. Hoe verging het hem in Zwitserland en Parijs na 1933, in Engeland van 1935 tot 1975, in Ghana van 1962 tot 1964, in Nederland, af en aan vanaf 1968 en permanent vanaf
Vervolg op pagina 4