Een goede moeder
Uitlaatgassen zijn schadelijk voor de monumenten, en de gids maant ons daarom te voel of per (gehuurde) fiets te gaan, maar wie zou zo maf zijn om de wonderbaarlijke architectuur van de mooiste stad van West-Europa per auto te gaan bezichtigen? De gemiddelde buitenman, vreest Amsterdam Architecture (Uitgeverij Thoth, f 29,50). Het gidsje, in het Engels, heeft het formaat dat zich zonder overlast laat meenemen op het soort wandelingen dat vanaf nu gepland kan worden. Een ‘Berlage-wandeling’ misschien, om het Mercatorplein met andere ogen te bekijken, of een wandeling naar de Hembrugstraat, waar de toren op het Amsterdamse-Schoolwoonblok van M. de Klerk gegarandeerd ‘no practical purpose’ dient. De gids begint weliswaar voor 1300 (Oude Kerk) en eindigt in 1987 (Foppingadreef, Nederlandsche Middenstandsbank), maar dat hoeft niemand te verhinderen de zaak naar eigen genoegen in te richten. Er zijn 550 nummers: beschrijvingen van openbare gebouwen en woonhuizen, elk met een scherpe, recente foto (5,5 × 6), vijf korte periodeoverzichten, een inleiding met alle doorgegane en niet-doorgegane stadsuitbreidingsplannen, een bibliografie voor verder lezen, registers op straatnaam en op architecten, en bovendien twee handzaam uitvouwbare plattegronden op de binnenzijden van het omslag. Alleen de toon is misschien te opgewekt: alle stadsbestuurders in heden en verleden zijn nimmer in gebreke gebleven om de beste der denkbare werelden te creëren; de gids beveelt ons de architecturale pracht aan van de metrostations van Spängberg en Van Rhijn (1980), en doet er het zwijgen toe over de gebruikersvriendelijkheid daarvan, die ook wel als gebruikersonvriendelijkheid gezien kan worden.
Particulier initiatief tot stadsbehoud en stadsherstel krijgt veel aandacht in Levend Amsterdam/Living Amsterdam, een tweetalige uitgave met veel foto's bedoeld om aan de buitenlander uit te leggen ‘hoe een stad met haar monumenten omgaat’ (uitgegeven door de Stichting Amsterdam Monumentenstad, f 45, -). Het stadsbestuur krijgt wat vegen uit de pan, maar verder is de toon lyrisch: ‘Amsterdam is een goede moeder,’ schrijft Henk Zantkuyl, die het beleid van zijn werkgever, het Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg, belicht. Andere hoofdstukken, eveneens van ‘insiders’, geven de geschiedenis van de verschillende charitatieve of commerciële stichtingen en verenigingen tot stadsherstel, over de richtingenstrijd tussen rekkelijken en preciezen inzake de wijze van restaureren, en over de ‘liefde na verguizing’ van negentiende-eeuwse architectuur. Drie privé-personen vertellen over hun grachtehuis-als-hobby, onder wie Clemens Merkelbach van Enkhuizen zich gelukkig prijst met zijn kennis aan ‘een klein aannemertje’, een uitdrukking waaraan in de vertaling helaas geen recht is gedaan. Grootindustrieel Frits Fentener van Vlissingen, aan wie de herbouw van het Noord-Zuidhollands Koffiehuis te danken is (in een van de topgevels staat: ‘Dit is de kroon op het werk van Frits’) rekent voor hoe investeringen in grachtepanden zich terugverdienen, gesteld dat de meeste huurders ‘redelijke bewoners’ zijn. Dat zijn ze, volgens Van Vlissingen, al heeft hij het niet op ‘huurcommissielopers’: mensen die nadat ze een gewild appartement huren voor bij voorbeeld f 1000, - naar de huurcommissie gaan met het voorstel om de huur terug te brengen tot f350, -. ‘Gelukkig heeft de huurcommissie begrip voor de hoge investeringen en wijst deze voorstellen meestal van de hand.’ In de inleiding
beschrijft Richter Roegholt een ‘realistische kijk’ als die van Van Fentener met weerzin; juist tegen de opinie dat een stad die niet zelf haar geld kan verdienen, tot een museum wordt, moeten ‘wij’ ons wapenen: ‘We moeten knokken voor iedere gevel, ieder huis, ieder blok, iedere straat en ieder stadsgezicht.’
DS
De slaolie is bekend geworden doordat er zulke mooie affiches voor werden gemaakt. Een ander produkt dat door affiches een eigen leven is gaan leiden is het schip, in het bijzonder het passagiersschip en het cruiseschip. In het Maritiem Museum Prins Hendrik in Rotterdam is momenteel een grote tentoonstelling over Schip & Affiche, Honderd jaar rederijreclame in Nederland. De door Veen/Reflex uitgegeven catalogus drukt talloze voorbeelden van zulke affiches in kleur af en daaraan is te zien hoezeer deze vorm van reclame tot een kunst uitgroeide. De belangrijkste ontwerper was de Fransman Cassandre, die veel Nederlandse ontwerpers beïnvloedde. Het boek bevat ook een reeks aangenaam studieuze artikelen over de ontwikkeling van zulke affiches van Jeroen Stumpel, Pim Reinders, Ed de Heer, Tanja de Boer. Rudy Kousbroek opent het hoek met een artikel over de overweldigende indruk die zulke affiches op hem maakten als jongen. Het hier afgedrukte affiche is van de Nederlander Willem Gispen uit 1926.