Feesten
Evenals hun culturele nazaten aan de overzijde van de Atlantische Oceaan zagen de Nederlanders zichzelf als een bijzonder volk met een onloochenbare bestemming. Waren ze immers geen overlevenden van de zondvloed, de oer-overstroming die het land had ondergezet? Door het land droog te leggen verlosten ze het. Aan hen was de herhaalde goddelijke rol om het droge land te scheiden van het natte met behulp van een verdedigingslinie van dijken en pompende windmolens. Uit die linie ook kwam hun groepsethiek voort. Want alleen een gemeenschappelijke inspanning en gemeenschappelijke middelen konden de catastrofe keren. Hun eeuwige oorlog tegen de zee liet zich gemakkelijk vergelijken met hun tachtigjarige oorlog tegen Spanje, waarbij elementen van de zondvloed zich vermengden met Mozaïsche paradigma's. Rampspoed (ofte wel geloofsbeproeving) werd gevolgd door verlossing en opvallende voorspoed (ten teken van genade). Ziedaar hun epos, dat leidde tot een calvinistische ‘morele geografie’ (in Schama's bewoordingen), of, zoals Amerikanen misschien zouden zeggen: een pioniersbewustzijn. De genade had hen bestempeld tot uitverkorenen - gereïncarneerde kinderen Israëls die een nieuw Kanaän waren binnengegaan.
Zulke krachtige bijbelse kost is nog altijd naar de smaak van de Boeren in het Zuidafrikaanse veld, met hún speciale versie van nationale onverzettelijkheid. Maar die is rechtstreeks voortgekomen uit de Nederlandse verhoudingen. Er was een nieuw verbond van vrijheid. Nederland was een Israël verlost van de afgoderij en knechting van een Spaanse Sanherib of farao: Willem de Zwijger was krachtens hetzelfde model een nieuwe leeuw van Juda. Toch bleef dit Nieuwe Israël geplaagd worden door vragen, vragen die nog altijd naklinken in het atoomtijdperk: hoe sterk te zijn en toch zuiver; hoe rijk te zijn en toch nederig; hoe het onheil van ongebreidelde weelde af te wenden. Want al gauw waren de Nederlandse burgers tot hun fraaie Spaanse kragen omringd door Ming-porselein, Anatolische tapijten, Lyon-zijde, Venetiaanse spiegels, Japans lakwerk, Braziliaanse smaragden, Oostindische saffieren, oosterse specerijen, uitheemse Turkse tulpen, blauw en wit faience, Delftse tegels, oogverblindend wit Haarlems linnen en bovenal, tot verrassing van elke bezoeker, honderden gravures en olieverfschilderijen die zelfs in de huizen van de gewoonste neringdoenden hingen.
De Hollandse smulpaperij was legendarisch. De mensen werden vrijwel altijd afgeschilderd als grof van lijf en leden, vretend en zuipend. Maar ze waren gewoon beter gevoed dan de rest van Europa. Diderot, in zijn Voyage de Hollande, zag tot zijn verbazing dat het eten van arbeiders in de steden en boeren op het platteland haast als vanzelfsprekend bestond uit vers en gerookt vlees, vis, verse groenten, fruit, boter, eieren en kaas. In 1636 had een schip met een bemanning van honderd man voor elke maand op zee aan boord: 450 pond kaas, vijf tonnen vlees, 400 pond gezouten vis, vier tonnen haring, een en een kwart ton boter, vijfeneenhalve ton gedroogde erwten, tweeëneenhalve ton gedroogde bonen, een halve ton zout, een half okshoofd azijn, 35 vaten bier in de winter (42 in de zomer) en Franse en Spaanse wijn voor de officieren. Zo schrijft Melville ongelovig (in hoofdstuk 101 van Moby Dick) de proviand over voor een vloot van 180 walvisvaarders:
400.000 pond rundvlees |
60.000 pond Fries varkensvlees |
Vervolg op pagina 4