VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
[18 juli 1987 - nummer 29]
Gorki als de slaaf van zijn imago
Het verbijsterende vuurwerk van Chodasevitsj' portretten van vakgenoten
Necropolis Over boeken en mensen door Vladislav Chodasevitsj Vertaling: Yolanda Bloemen en Marja Wiebes Uitgever: De Arbeiderspers (Privé-Domein), 320 p., f 49,50
Koos van Zomeren
Voor Vladimir Nabokov was Vladislav Chodasevitsj (1886-1939) ‘de grootste dichter van onze tijd’. Behalve poëzie schreef Chodasevitsj ook polemische essays en (auto-)biografische opstellen. Necropolis bevat portretten van bevriende schrijvers: Ossip Mandelstam, Andrej Bjelyj, Nikolaj Goemiljov, Maksim Gorki, en is tevens Chodasevitsj' persoonlijke getuigenis van de Russische revolutie. Druppelsgewijs zijn de laatste jaren de poëzie en fragmenten uit het proza van Chodasevitsj in het Nederlandse taalgebied doorgedrongen. Met de vertaling van Necropolis in Privé-Domein is De Arbeiderspers de eerste: het boek is niet eerder in enige vertaling verschenen.
Reizen was in het door postrevolutionaire woelingen geteisterde Rusland een riskante bezigheid. De proletarische dictatuur wantrouwde elke verplaatsing.
Vladislav Chodasevitsj vertelt hoe hij in de zomer van 1921 strandde in het plaatsje Pskov en zich gedwongen zag te overnachten in een leeg treinstel. Midden in de nacht werd hij ontdekt door twee agenten van de spoorwegpolitie, revolvers op de heup. Zijn leven hing nu af van de overtuigingskracht van zijn papieren, waaronder een aanbevelingsbrief van Gorki. Het effect was verbijsterend: ‘Toen ze de handtekening van Gorki zagen, deelden ze me mee, dat het papier vals was en ik een sukkel, omdat Maksim Gorki geen man was, maar een trein.’
Toch bleek deze brief zijn redding. De stommiteit waarop zij de clandestiene reiziger betrapt meenden te hebben, vertederde de beide beambten. ‘We moesten een hele tijd lachen, we keken elkaar aan - en ons gelach bracht ons op een geheimzinnige manier tot elkaar.’
Revolutie produceert romans in bijzinnen.
In 1922 verliet Chodasevitsj de Sovjetunie omdat naar zijn overtuiging literaire activiteiten onder de bolsjewieken onmogelijk waren. Wat dat aangaat heeft hij gelukkig ongelijk gekregen, er is nadien nog heel wat meesterlijks in Rusland geschreven, zij het niet dank zij maar ondanks de bolsjewieken.
Necropolis, een forse bundel autobiografische schetsen en literaire portretten, is het boek van een vuurwerkmaker. Eerst heb je het gevoel dat het allemaal al eerder is vertoond, dan begin je je af te vragen of er toch niet iets bijzonders gaande is en opeens zijn de a's en o's niet meer van de lucht.
Over de absurditeiten en kuiperijen van de revolutie schrijft Chodasevitsj interessant, maar op dit punt is de lezer die Paustovskij in zijn kast heeft moeilijk te verrassen.
Maar dan die portretten van tijd- en vakgenoten. Andrej Belyj bij voorbeeld, een man met een geniale, aapachtige vader en een domme, bloedmooie moeder, die elkaar haatten bij het leven.
Chodasevitsj over de gespletenheid van hun zoon: ‘Eerst was hij gewend tegenover zijn vader de liefde voor zijn moeder te verbergen en tegenover zijn moeder de liefde voor zijn vader - en hij leerde inzien dat dergelijke veinzerij geen innerlijke leugen inhoudt. Later begon hij dezelfde dualiteit aan te wenden in zijn betrekkingen met andere mensen (...) in de mensen van wie hij hield zocht, en vond hij natuurlijk, redenen om niet van ze te houden. En in degenen die hij niet mocht of die hij verachtte, schroomde hij niet iets goeds te ontdekken, en dan smolt zijn verweer af en toe weg.’
Daar stáát iemand. Of het werkelijk Andrej Belyj is kan ik niet beoordelen, maar dat is niet het belangrijkste, het belangrijkste is het talent van Chodasevitsj om in een paar (trefzeker vertaalde) zinnen een persoon tot leven te brengen.
Over de prachtige, kwaadaardige schrijver Sologoeb: ‘Hij was voornamelijk boos op mensen omdat zij door hun ondeugden hem de gelegenheid ontnamen hen lief te hebben.’
Maar wie leven schenkt kan ook doden.
Zo tekent Chodasevitsj de opkomst van Majakovski: ‘In die tijd verscheen er op de avonden van de Vrije Esthetica een forse jongeman van een jaar of negentien, op schoenen op gaten, in een zwart lustren hemd dat bijna tot aan zijn middel openstond, met een paardebek en hongerige ogen waarin beurtelings uiterste schuchterheid en boosaardige brutaliteit speelden.’
En diens dichtkunst: ‘Grofheid en laagheid kunnen onderwerpen van poëzie zijn, maar niet haar innerlijke drijfveer, niet haar ware inhoud.’
Hoe je Majakovski ook beoordeelt, hij had in ieder geval een vijand met een helder standpunt en een briljant stilistisch vermogen. Het moet een kwelling zijn geweest door Chodasevitsj te worden gehaat - en een twijfelachtig genoegen door hem te worden bemind. Hij zag kennelijk alles, begreep veel en wist het onder woorden te brengen.
Maksim Gorki - de man, niet de trein - had hij lief, dat lijdt geen twijfel. Tussen 1921 en '28 verbleef ‘de stormvogel, de zanger van de revolutie en het proletariaat’ in het buitenland, zogenaamd om gezondheidsredenen. Chodasevitsj ontmoette hem in die periode herhaaldelijk, woonde in Sorrento zelfs bij hem in huis. De hoofdstukken waarin hij zijn kijk op Gorki geeft vormen het hoogtepunt van Necropolis.
Gorki als groot vereerder van droom en troostrijk bedrog: hij hield van de leugen en verafschuwde de waarheid. Raakte in tranen bij elk manuscript dat hem ter beoordeling werd toegestuurd. Adoreerde brandstichters, valsemunters, avonturiers, kleine oplichters en bedelaars. Bediende iedereen die zijn bemiddeling inriep en eiste in ruil daarvoor slechts ‘het recht om te dromen over een betere toekomst voor degene die hij hielp’.
Gorki gaf al zijn geld weg - soms zonder opzet. Chodasevitsj maakte mee dat een koetsier de grote schrijver een biljet van tien lire afhandig maakte en er spoorslags vandoorging. ‘Gorki keek hem met grote ogen na, trok zijn wenkbrauwen op, begon te lachen, sloeg zich op de kniëen en was de rest van de dag onuitsprekelijk gelukkig.’
Voor Chodasevitsj was Gorki's verwarde relatie tot leugen en bedrog de sleutel tot begrip van zijn persoonlijkheid - en dat weet hij ook aannemelijk te maken. Vervolgens legt een subtiel zinnetje het verband met de politiek: Gorki's verslaving aan illusie ‘strekte zich uit van goochelaars en valsspelers tot de meest serieuze sociale hervormers’.
Het summum van illusie was Gorki's biografie, althans zijn eigen beeld daarvan. ‘Wat doe je eraan, het moet, anders bederf je je biografie,’ citeert Chodasevitsj. En zo verklaart hij ook dat Gorki zich uiteindelijk weer liet inspinnen door het Sovjet-bewind: het was de enige manier om zijn biografie te redden. De schrijver als slaaf, slachtoffer van zijn imago, een collectieve fictie.
Zo verschijnt Gorki in de gedaante van een verrukkelijke, tragische romanfiguur. Goochelend met tegenstrijdigheden geeft Chodasevitsj hem duidelijke contouren, de contouren die in Gorki's eigen werk zo jammerlijk ontbreken. Ik heb niet alles, zelfs niet veel van Gorki gelezen, werd telkens weer teleurgesteld door zijn zanderigheid.
Dit moet de nachtmerrie zijn van iedere schrijver: een biografie te krijgen die het eigen oeuvre overtreft, of nog erger, in één klap overbodig maakt. Chodasevitsj heeft er niet eens een biografie voor nodig, een portret van enkele tientallen pagina's volstaat.
Blijft Gorki's verdienste dat hij inspireerde.
■