Tijdschrift
Het Rietveld Schröderhuis is sinds dit voorjaar als museum en studiecentrum geopend voor het publiek. Rondleidingen worden gegeven op aanvraag en voor de komende maanden is die agenda al volgepland. Er gaat tegenwoordig geen kunstveiling voorbij of er worden meubels van Rietveld verkocht tegen spectaculaire bedragen. De interesse voor deze Utrechtse meubelmaker is nog lang niet geluwd kortom, reden voor de redactie van Jong Holland om het tweede nummer van de derde jaargang te openen met een artikel over een van van Rietvelds meubelontwerpen. Op het omslag van Jong Holland zit de wat onwennig in de lens kijkende Rietveld met een heel klein modelletje van de zogenaamde zigzagstoel in z'n hand. Over de ontstaansgeschiedenis van deze stoel onthullen Marijke Küper en Mart van Schijndel het een en ander. In 1927 lukte het Rietveld voor 't eerst om een complete stoel uit één plaat fiber te maken. Dat was de zogenaamde Birzastoel. Hij vindt de stoel zelf niet zo fraai van vorm, maar het experiment is gelukt. Nog in hetzelfde jaar gaat hij verder met het ontwerpen van stoelen met zo min mogelijk onderdelen, waar uiteindelijk de wél heel fraaie lijn van de zigzagstoel uitkomt. De vele variaties op dit ontwerp staan in Jong Holland afgebeeld (de foto's van de meubels zeggen meer dan de niet altijd even adequate beschrijving in de tekst) tot aan een prachtige hoge zigzagkinderstoel met een uit hout gesneden vogeltje op de rugleuning, een grappig folkloristisch detail bij dit moderne ontwerp. Küper en Van Schijndel onthullen dat de revolutionaire zigzagstoel een voorloper had in een gelijkend ontwerp van de Duitse meubelmakers de gebroeders Rasch. Rietveld moet dit ontwerp wel haast gekend hebben, stellen zij. Tijdgenoten van Rietveld vonden dat absoluut geen probleem, nu lijkt hun constatering wel iets af te doen aan de originaliteit van Rietvelds ontwerp. Verder dook Waling
Boers voor Jong Holland in de archieven van de Dienst voor Esthetische Vormgeving van de PTT en publiceerde daaruit een brief van Jan Schoonhoven waarin hij de totstandkoming van zijn reliëf in het postkantoor in Delft verklaart. In 1958 maakte Schoonhoven op uitnodiging van de DEV dit reliëf. Het toenmalige hoofd van deze dienst. Christiaan de Moor, vroeg de kunstenaar namens het personeel van het postkantoor om uitleg van de betekenis van de voorstelling. Het gedetailleerde antwoord van Schoonhoven is een uitvoerige verantwoording van zijn werkwijze, hoe hij van het non-figuratieve schilderen (waar de oppervlaktestructuur steeds belangrijker werd) tot het maken van reliëfs is gekomen. Elders staat in Jong Holland een stukje recente museumgeschiedenis in de vorm van een gesprek dat Carel Blotkamp en Martin Visser hadden met J.C. Ebbinge Wubben, die vanaf 1941 tot 1978 bij het museum Boymans-van Beuningen werkte, eerst als conservator en later als directeur. Hij is verantwoordelijk voor de verdubbeling van de naam van het museum, iets wat hij in het interview afdoet met de te bescheiden opmerking als zou dat een van zijn zeldzame gelukkige invallen zijn geweest. Bij de aankoop van de collectie-Van Beuningen voorkwam hij met deze geste allerlei problemen. Ebbinge Wubben vertelt uitvoerig over het museum in oorlogstijd en over de concurrentiepositie met Amsterdam en Den Haag. Het is leuk om te lezen hoe een belangrijk deel van de collectie van een van Nederlands vooraanstaande musea tot stand is gekomen. Waarschijnlijk maakt het Jong Holland tot een onbetaalbaar tijdschrift, maar toch zouden enige kleurillustraties het blad nog veel aardiger maken.
EVA COSSEE