Tijdschrift
Het heeft lange tijd geduurd voordat er met een kritische blik gekeken kon worden naar de dubieuze rol van sommige literatoren in de Tweede Wereldoorlog. Veertig jaar na de beeindiging van de oorlog lijkt de tentoonstelling De Nieuwe Orde en de Nederlandse letterkunde 1940-1945 een stroom van publikaties in gang te hebben gezet. In Het Oog in 't Zeil wordt Lodewijk van Deyssels literaire gedrag in de oorlog scherp gekritiseerd en vorig jaar publiceerde Maatstaf een biografische schets van de antisemitische auteur George Kettmann jr. De stukken in Het Oog in 't Zeil waren fel polemisch van toon (reactie daarop bleef ook niet uit), de biografie van W. Huberts in Maatstaf was bevreemdend objectief. Bij het lezen van dat stuk kreeg je een beetje een raar gevoel. Zo'n ‘tricky’ onderwerp moet je blijkbaar niet te schreeuwerig maar zeker ook niet te terughoudend benaderen. Dat W. Huberts in zijn biografie niet alleen nogal gereserveerd maar zelfs ook misleidend te werk is gegaan, toont Adriaan Venema overtuigend aan in Maatstaf 1987, nummer 5. Venema publiceerde vorig jaar het boek Kunsthandel in Nederland 1940-1945 en zijn bijdrage aan Maatstaf is een fragment uit de driedelige studie Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie, die in 1989 zal gaan verschijnen. Venema behandelt in Maatstaf twee biografieën, die van J.W.F. Werumeus Buning door P. Hijmans en die van George Kettmann jr. door W. Huberts. De grootste valkuil voor een biograaf is natuurlijk zijn bewondering voor zijn onderwerp. Zowel Hijmans als Huberts blijkt niet in staat te zijn geweest tot het uitschakelen van zijn adoratie en medeleven. Hijmans' verhaal over Werumeus Buning zit vol onwaarheden en verdraaiingen. Meteen al veroorzaakt Hijmans met de termen verzetsliteratuur en clandestiene uitgaven een
begripsverwarring. Clandestiene uitgaven hoeven natuurlijk geen verzetsliteratuur te bevatten, iets waar Hijmans voetstoots van uitgaat. Terecht stelt Venema dat je, als je al direct met zulke misleidende fouten wordt geconfronteerd. meteen gaat twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gegevens die niet gelijk controleerbaar zijn. In 1935 al verdenken collegaliteratoren Werumeus Buning van fascistoïde sympathieën, niet ten onrechte, blijkt uit de citaten van Venema. De hele oorlogstijd werkte Werumeus Buning mee aan De Telegraaf, waar ondubbelzinnige antisemitische stukken in stonden. Nijhoff probeerde Werumeus Buning nog voor literaire collaboratie te behoeden door hem een maandgeld aan te bieden, maar Werumeus Buning bleef bij De Telegraaf en trad toe tot de Kultuurkamer. Venema's onderzoek naar al deze feiten en de zorgvuldige manier waarop hij de zuiveringspogingen van de beide biografen aan de kaak stelt, dwingt respect af. Hij noemt zijn toon zelf ‘ingehouden onverzoenlijk’, en dat lijkt zo te lezen precies de juiste toon te zijn. Naast veel poëzie staat er nog een belangwekkend artikel in deze Maatstaf: een vertaling van een artikel uit de Tsjechische samizdat van Milan Jungmann over de reacties op Kundera's werk. Hij probeert de kloof te verklaren tussen buitenlandse waardering en binnenlandse (dus Tsjechische) kritiek. In tegenstelling tot wat Kundera daarover zelf beweert was zijn plaats in de literatuur voor hij uit Tsjechoslowakije vertrok al toonaangevend. Hij was de belangrijke socialistische dichter en schrijver, iets wat hij nu niet meer zo precies wil weten. Die ontkenning verklaart gelijk voor een groot deel het verschil in waardering van Kundera's romans binnen en buiten Tsjechoslowakije.
EVA COSSEE