Mededogen en wrange humor
De korte verhalen van John Cheever
Verhalen door John Cheever Vertaling: Else Hoog Uitgever: De Arbeiderspers, 411 p., f 49,50
Maarten 't Hart
Toen in 1978 The Stories of John Cheever gepubliceerd werden, schreef de criticus Paul Gray in Time: ‘Een van de verrassingen is dat de verhalen haast beter zijn dan de mensen zich herinneren,’ en John Leonard merkte in de New York Times op: ‘Het zou doelloos en onbeschaamd zijn om één of meer van de verhalen aan te bevelen uit een totaal dat niet slechts de uitgeversgebeurtenis is van het seizoen, maar een groots ogenblik in de Engelse letteren.’ Aardiger nog was het commentaar van John Irving: ‘Daar ik een romanschrijver ben - wiens voorkeur volledig naar de roman uitgaat - moet ik er aan toevoegen dat deze collectie van kracht en gevoel zich laat lezen als een roman. We hebben hier niet slechts te maken met het wonder van het beëindigen van het ene goede verhaal na het andere, maar er is ook sprake van cumulatie, van een gevoel van verdieping dat ik voorheen slechts associeerde met de logische samenhang van een echte (en waarlijk vertellende) roman. Hoewel ik veel van deze verhalen eerder had gelezen, was het een onweerstaanbare ervaring om ze achter elkaar te lezen. Cheever herhaalt zichzelf nooit op saaie wijze, maar hij herhaalt zich op manieren die we gaan liefhebben en waarop we anticiperen. Zestien verhalen ontroerden me alsof ze buitengewoon lieflijke en gecomprimeerde romans waren.’
Ik geef deze citaten om twee redenen. Ten eerste om te laten zien dat de merkwaardige ervaring die je al lezend krijgt, dat deze verhalen elkaar aanvullen, versterken en uiteindelijk de indruk maken onderdeel te zijn van een groot geheel, ook door anderen gedeeld wordt. Ten tweede om te laten zien dat zich een zekere onmacht van de recensenten meester maakt: ze kunnen slechts zeggen dat het prachtige verhalen zijn, dat ze ontroerend zijn, dat ze ‘een groots ogenblik in de Engelse letteren’ vormen. maar niet één van die recensenten kan uitleggen waarom Cheevers verhalen zo goed zijn. En om maar dadelijk de waarheid te vertellen: ik kan het evenmin. Onlangs verscheen van George W. Hunt, S.J. het boek John Cheever, The Hobgoblin Company of Love, en deze jezuïetenpater wringt zich in allerlei bochten om met behulp van Augustinus, Kierkegaard, John Henry Newman en nog wat andere theologen, aan te tonen dat Cheevers fictie daarom zo bijzonder is omdat daarin allerlei theologieën worden gedemonstreerd aan de hand van romans en verhalen; maar ook die poging om Cheevers betovering te ‘verklaren’ faalt.
Wat maakt Cheever zo bijzonder? Het eerste verhaal dat ik ooit van hem las was ‘De echtgenoot uit de provincie’. Ik trof het aan in zo'n vergeeld boekje met Moderne Amerikaanse verhalen of in zo'n Meulenhoff-boekje: Meesters der Amerikaanse vertelkunst - dat weet ik niet meer - en begon het, daar ik de naam Cheever niet kende - het was zo'n vijftien jaar geleden - zonder enige verwachting te lezen. Nog goed herinner ik mij hoe ontroerd ik was. Maar waarom nu? Het is, au fond, een simpel verhaal over een man die een vliegtuigongeluk meemaakt, dan naar huis terugkeert, met z'n vrouw een avondje uitgaat, waarbij hij na afloop van dat avondje de babysitter thuisbrengt. Op die babysitter wordt de man verliefd. Hij wil graag nog meer avondjes uitgaan met zijn vrouw, enkel maar om het genoegen te smaken de babysitter na afloop naar huis te mogen brengen. Maar het wordt niets tussen Francis Weed en Anne Murchison. Hij ontmoet bovendien haar lompe verloofde. Ten slotte komt hij bij een psychiater terecht die hem als therapie timmeren aanbeveelt. Het verhaal eindigt in de kelder van het huis van Francis Weed. Daar timmert hij een bijzettafel. Alle vertrouwde Cheever-elementen zijn in dit verhaal aanwezig. De angst voor vliegtuigen en de daarmee contrasterende lieflijkheid van de voorstadstations - bij Cheever steevast kleine paradijzen in een boze wereld -, een ongelukkig huwelijk, een door kinderen en huishouden verzenuwd geraakte vrouw, de buitenwijk Shady Hill (het toneel van zoveel verhalen van Cheever) een ook al niet gelukkige echtgenoot en een liefde die tot mislukking gedoemd is. Niets in dat verhaal is uitzonderlijk of spectaculair of buitenissig - en toch, je bent tot tranen toe geroerd als je het leest. In de Bruna-bundel Amerikanen vertellen van 1984 was dit verhaal in diezelfde vertaling van Kliphuis ook weer afgedrukt en bij herlezing was ik er weer net zo van onder de indruk en nu, het herlezend in de mooie vertaling van Else
Hoog, raakte ik andermaal van m'n stuk van wat hier het verhaal ‘De veldman’ heet.
John Cheever
lon van keulen