De maanzinnige keizer
‘Omdat er niemand was om tegen te vechten, liet hij enkele Germanen uit zijn lijfwacht zich aan de overkant van de Rijn verstoppen. Dan moesten soldaten hem na het ontbijt met veel kabaal melden dat de vijand in de buurt was. Daarop rukte hij met zijn vrienden en een deel van zijn bereden lijfwacht uit naar een bos in de nabijheid. Hij liet er de takken van de bomen hakken en de stammen als zegetekens versieren. Hij keerde bij fakkellicht terug en schold de manschappen die in het kamp gebleven waren uit voor lafaards en bangerds. De soldaten die met hem deze “overwinning” behaald, hadden, kregen een nieuw soort erekrans.’
Dit is een van de heldendaden die wordt toegeschreven aan de Romeinse keizer Caligula. Caligula is een bijnaam (‘Laarsje’), die hem al vroeg was gegeven: hij werd in een legerkamp geboren en ging daar in zijn kleutertijd als soldaatje, in soldatenlaarsjes. gekleed. Caligula ging niet, zoals deze anekdote doet vermoeden, gebukt onder een diep verlangen naar krijgshandeling, noch onder een diep gevoel voor absurde humor. Gevochten heeft hij in zijn korte keizersloopbaan maar zelden en zijn grappen waren altijd sadistisch, - hij leed vooral aan waanzin.
De belangrijkste bron voor de kennis van zijn leven vormt het deel uit de Keizersbiografieën van Suetonius dat over zijn persoon handelt. Dat deel is nu, onder de titel Caligula, de maanzieke keizer vertaald door Jef Ector. Het verscheen als zesde deel in de reeks Kritak Klassiek van Uitgeverij Kritak (72 p. f 21,50). In die reeks van ‘klassiek geworden teksten in een moderne vertaling’, onder redactie van Paul Claes en Mon Nys, is tot nu toe alleen vertaalde poëzie verschenen: van Sappho, oude Ierse dichters, T.S. Eliot, Osip Mandelstam en D.H. Lawrence.
Suetonius is een ongecompliceerde, nuchtere en ook wel saaie biograaf. Zijn levensbeschrijving is vooral een lange opsomming van feiten, anekdoten, zonder al te veel verband en zonder al te veel psychologisch inzicht. Die eigenschappen zijn in zijn voordeel als het om het allerminst saaie leven van Caligula gaat; zij leveren navrante passages als de volgende op: ‘Heel wat mensen uit de hogere kringen liet hij brandmerken en in de mijnen of aan de wegen werken. Anderen liet hij voor de wilde dieren werpen, in een tijgerkooi opsluiten, of doormidden zagen. En dat waren niet noodzakelijk straffen voor erge vergrijpen.’
Na in twintig korte hoofdstukjes zijn afkomst, jeugdjaren en het begin van zijn keizerschap behandeld te hebben, zet hij zijn betoog voort met de droge mededeling: ‘Hier eindigt het deel over de keizer. Wat nu volgt gaat over een monster.’ De resterende veertig hoofdstukjes behandelen achtereenvolgens de megalomaan Caligula, de minnaar, de sadist, de jaloerse keizer, de seksmaniak, de verspiller, de geldwolf, de operettegeneraal, de geesteszieke en de acteur. De geestelijke afwijkingen van deze keizer laten zich niet gemakkelijk onder één noemer vangen. Hij kan nog het best beschouwd worden als waanzinnig, als maanzinnig, want dat was hij, in de oorspronkelijke betekenis van het woord: ‘Wanneer 's nachts de volle maan aan de hemel schitterde, nodigde hij haar vaak uit om hem te komen omhelzen en met hem naar bed te gaan.’ Caligula werd, na bijna vier jaar geregeerd te hebben (van 37 tot 41 na Chr.) op negenentwintigjarige leeftijd vermoord.
Aan zijn vertaling voegde Ector ter vergelijking nog vertalingen van enkele fragmenten uit de latere biografie van Dio Cassius toe. Ze worden gevolgd door een verhelderend nawoord over Suetonius en zijn werk en over de historische betrouwbaarheid van de figuur van Caligula in twintigste-eeuwse bewerkingen.
GM
Aan deze pagina werkten mee: Atte Jongstra, Guus Middag, Joost Zwagerman.