Tijdschrift
Een paar jaar geleden was het Hongaarse nummer van De Tweede Ronde voor mij een verrassende introductie in de literatuur van de collega's van György Konrád. Dit jaar staat Hongarije op alle fronten in het middelpunt van de belangstelling, niet alleen op het terrein van de beeldende kunst en de literatuur. Nu wijdt Bzzlletin 146 (mei 1987) een heel roodgejast nummer aan de Hongaarse letterkunde. Er is nogal wat uit het Hongaars vertaald in Nederland, zei Erika Dedinszky al in De Tweede Ronde, maar de meeste boeken kregen weinig aandacht. Zelfs de vertaling van István Orkény's Rozententoonstelling die in 1981 de Martinus Nijhoffprijs kreeg, heeft weinig respons gekregen in de Nederlandse pers. Jan Cremer heeft in dat zelfde jaar als half-Hongaar nog een poging gedaan om met de serie Hongaars Archief onbekende klassieken uit Hongarije hier voor het voetlicht te brengen met maar matig succes. György Kontád is eigenlijk de enige relatief veelgelezen Hongaar in Nederland. Zijn debuut De bezoeker diende als basis voor het scenario van Orlow Seunkes film De smaak van water. Zijn volgende boek, De medeplichtigen, is hier heel positief ontvangen. De kritiek sprak over een opleving van de politieke roman. Na 1956 werd de Hongaarse literatuur natuurlijk vooral vanwege de politieke situatie vertaald en gelezen. Een warm pleitbezorger was toen Theun de Vries, van wie ook heel wat in het Hongaars vertaald is. Ook Bernlef heeft zich ingespannen om de Hongaarse literatuur hier gelezen te krijgen. Verder waren de geemigreerde schrijvers Antal Sivirsky en Erika Dedinszky zo'n beetje de experts. In deze Bzzlletin komen weer allerlei nieuwe kenners aan het woord. Agnes de Bie-Kerékjártó beschouwt de receptie van de Hongaarse literatuur in Nederland en Emöke Bosch-Ablonczy
doet het omgekeerde. Drieëndertig Nederlandse romans zijn er in het Hongaars vertaald, waarbij het ceuvre van Theun de Vries al zo ongeveer een kwart van alle vertalingen beslaat. Diverse bijdragen maken verder gewag van het feit dat het postmodernisme ook in Hongarije heeft toegeslagen. In het openingsstuk signaleert Kibédi Varga een terugkeer naar het ouderwetse, goed gestructureerde, spannende verhaal, maar dan wel ruimschoots gebruikmakend van de literaire erfenis. Het boek Diabolische tango van Lásló Krasznahorkai is ‘een ware orgie van intertekstualiteit,’ zegt Kibédi Varga. Een stukje van de roman is in vertaling opgenomen. De Hongaarse novelle van Miklós Mészöly gaat over het menselijk tekort volgens inleider Sándor Németh. Dit korte verhaal van circa dertig pagina's staat in Bzzlletin samengevat. Dat is eigenlijk jammer, want het is een fascinerend verhaal over het jongetje Jamma, dat op vijfjarige leeftijd werd doodgeschoten op het kerkplein waar ook zijn moeder werd vermoord. Op een mythische manier, althans zo klinkt het uit de fragmenten, wordt dit voorval verteld en wordt het leven van hun familie voor en na dit drama beschreven. Op den duur heeft het stramien van zo'n themanummer iets vervelends: stukje over de auteur, zijn stroming en dan een stukje vertaling. Liever lees ik dan een paar verhalen zoals bijvoorbeeld De Hongaarse novelle helemaal met een heel geringe biografische aantekening. Eigenlijk dus de formule die De Tweede Ronde hanteert. Veel overzichtsstukken met onuitsprekelijke namen zeggen mij toch niet veel over hoe de Hongaren schrijven. En dat dat soms heel roerend mooi is, blijkt wel uit de korte fragmenten in dit nummer.
EVA COSSEE