Ter zake
Diny Schouten
De Poëziekrant, een tweemaandelijks periodiek over Nederlandstalige poëzie en buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling onder redactie van Willy Tibergien, maakt melding van een werkbezoek van Gerrit Komrij aan het Gentse Poëziecentrum. ‘Geen enkele andere instelling in Nederland en Vlaanderen blijkt over een zo up-to-date poëziecollectie te beschikken,’ meldt het onderschrift bij de staatsiefoto waarop Komrij en zijn assistent Sander Blom de dichtbundels raadplegen die in de laatste tien jaar verschenen zijn. Komrij, zo is de afspraak met uitgeverij Bert Bakker, levert deze week zijn tekst in voor een geheel herziene versie van zijn bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten. Op de foto is ook redacteur Mai Spijkers van Bert Bakker te zien, ‘dromend van nóg eens 100.000 exemplaren.’ De pocketeditie van de bloemlezing is uitverkocht en van de gebonden exemplaren is een overzichtelijk aantal leverbaar, zodat - aldus Spijkers - de tijd wel gekomen is voor een nieuwe uitgave die de oude, gemaakt in 1978, vervangt. Sander Blom betuigt zich zeer geïmponeerd door de volledigheid van de collectie in het door Tibergien opgerichte poëziecentrum: ‘In Nederland zijn de titels ook wel aanwezig, maar dan zouden we bij de Koninklijke Bibliotheek of het Letterkundig Museum minstens 2600 aanvraagfiches hebben moeten invullen.’ Het valt te verwachten dat de herziening enig dichtersleed zal veroorzaken: Komrijs bloemlezing zal geschoond worden, zo blijkt, van dichters die na een of twee bundels niets meer gepubliceerd hebben: ‘Dan kun je toch moeilijk tot de canon behoren,’
zegt Blom. Daarentegen zal recht gedaan worden aan de Vlamingen, al kost een tactvolle formulering hier moeite, want Blom wil liever niet gezegd hebben dat hun in de vorige uitgave géén recht is gedaan. Blom houdt het erop ‘dat het evenwicht wel eens hersteld zou kunnen worden.’
De uitvoering van het leenrechtbesluit werd geëvalueerd door het ministerie van WVC. Bij de regelgeving van dat besluit werd vastgelegd dat het leenrechtgeld voor auteurs ‘afgetopt’ werd tot een maximaal bedrag van f 8000, -. Het bedrag per auteur dat aan de uitgever wordt uitgekeerd is f 3500, -, waarmee recht werd gedaan aan de afspraak dat de verhouding auteursvergoeding-uitgeversvergoeding 70/30 zou zijn. Maar uitgevers mogen in tegenstelling tot de erven óók leenrecht aanvragen over dode auteurs, en aan het totaal van hun vergoeding is geen maximum gebonden. Uiteindelijk blijkt nu, tot heftige verontwaardiging van de Vereniging van Letterkundigen, de helft van de beschikbare vijf miljoen gulden aan de uitgevers te zijn uitgekeerd. De strijd tussen VVL en de bond van uitgevers (KNUB), waar altijd al het standpunt is verdedigd dat de verhouding 50/50 moet zijn, is daardoor ongemerkt gewonnen door de uitgevers. ‘Het is heus geen overwogen opzet om tot deze uitkomst te komen,’ zegt het hoofd van de Directie Maatschappelijke Ontwikkeling van WVC, F.A. van de Roer. ‘Wettelijk hebben we ons gehouden aan de regel dat de verhouding op microniveau 70/30 moet zijn, maar er is geen wettelijke bepaling die verbiedt dat feitelijke uitvoering op macroniveau ook 70/30 moet zijn.’ Van de Roer verwacht wel dat ‘rond deze uitkomst, die nu tot de partijen begint door te dringen, een politieke discussie gevoerd zal worden. Maar er is dit jaar tweeëneenhalf miljoen extra ter beschikking gesteld, waardoor de aftoppingsbedragen voor auteurs verhoogd kunnen worden. Het kan best zijn dat daardoor de 70/30-lijn dit jaar wel beter benaderd wordt.’ Een kleinere schoonheidsfout in de
uitvoering van het leenrechtbesluit over 1986 zal in elk geval worden hersteld: doordat bij de steekproeven van de uitleningen slechts vijf bibliotheken betrokken waren, ontving geen enkele Friese auteur een leenrechtvergoeding. Dit jaar, belooft Van de Roer, maken ze een reële kans.
dirk hartog prys
Een mooi cadeau ‘van Nederland naar Australië toe’ ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest dat Australië volgend jaar zal vieren, bedachten socioloog Joed Elich en journaliste Malou Nozeman tijdens hun verblijf in Australië: een literaire prijs. Die gaat de Dirk Hartog Literary Award heten, is f 10.000, - groot en wordt door WVC, Nationale-Nederlanden, TNT Ipec Holdings, Hoogovens en Koninklijke Nedlloyd Groep gesponsord. De prijs is genoemd naar de eerste Nederlander die in 1616 een tinnen bord met inscriptie achterliet op Australische bodem. Bij de prijs is publikatie in het Nederlands en in het Engels inbegrepen. Koningin Beatrix zou het bekroonde boek mooi kunnen meenemen bij haar voor het bicentennial geplande bezoek aan Australië. Dat alles bij elkaar lijkt de initiatiefnemers een mooie stimulans voor al die emigranten die hun ingrijpende ervaringen wel op schrift hebben gesteld maar er nooit mee voor de dag hebben durven komen. Niet alleen emigranten mogen hun manuscript inzenden (vóór 31 december 1987, bij de Stichting Literaire Prijs Dirk Hartog, Postbus 685, 1000 AR Amsterdam), ook Nederlanders kunnen deelnemen, als het onderwerp maar betrekking heeft op ervaringen van emigranten (teruggekeerd of niet) of achterblijvende familieleden. Joed Elich is reeds verwonderd over de reacties op de bekendmaking van de prijs: ‘Het oude misverstand is dat de grote stroom emigranten die in de jaren vijftig naar Australië is gegaan uitsluitend uit boerenpummels bestond die niet kunnen schrijven.’ In zijn proefschrift verdedigde Elich de stelling dat de groep bestond uit een doorsnede van de bevolking, ‘niet uit mensen die wel gemist konden worden, zoals toen werd gezegd. Onder de driehonderd mensen die ik
heb ondervraagd waren er veel bij die hun dramatische ervaringen zeer aangrijpend op schrift konden stellen.’
In Vlaanderen heeft minister Patrick Dewael zo goed als alle rechtstreekse subsidie op literaire uitgaven stopgezet. ‘Dit is een kil landje, mevrouw,’ zegt dichter-schrijver Clem Schouwenaars, die vermoedt dat er, met hem, nog vijf andere schrijvers in Vlaanderen zijn die van hun pen leven. Voorheen kocht de overheid, bij wijze van subsidie, 300 exemplaren van zijn boeken, maar van zijn laatste roman, Prometheus, werden, er nog slechts veertig aangekocht: ‘Daar moeten alle Vlaamse bibliotheken het dan mee doen. Ik ga dat weigeren,’ zegt de auteur, zonder al te veel hoop dat die eenmansactie enige indruk zal maken. Zijn uitgever, Julien Weverbergh van uitgeverij Hadewijch, klinkt even mismoedig over het huidige letterenbeleid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. ‘Bij het uitgeven van moeilijke boeken was je tot dusver zeker van een minimumverkoop. Dewael heeft die aankopen sterk verminderd, onder het motto dat hij de uitgever ermee steunde, maar zo is het niet. In het nieuwe systeem zou er meer geld beschikbaar zijn voor reis- en werkbeurzen, maar auteurs hebben daar niets aan, want hun boeken worden niet meer uitgegeven. Het leidt allemaal maar tot één ding: verpaupering.’ Maar Weverbergh is verheugd over Tom Lanoyes scherpe uitval in De Morgen over het Vlaamse letterenbeleid. Lanoye maakt zich daarin vrolijk over de benoeming van Manteau-redacteur Jan Lampo in de commissie die de minister adviseert over de staatsaankopen van nieuwe uitgaven, en spreekt de verwachting uit dat ‘Jan zich bij zijn uitgever snel onmisbaar zal maken.’ Tegen Lanoyes beweringen is niets in te brengen, verklaart de Dienst Letteren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. ‘Die
benoeming is heus volgens de regels van het Cultuurpact-decreet. Lampo is gewoon benoemd omdat de minister geoordeeld heeft dat hij ter zake kundig is.’