Geleerde ingewanden
Er staan in de Sudelbücher tamelijkveel observaties over de ontoereikendheid van de taal. De meeste woorden, vond Lichtenberg, hadden een veel te algemene betekenis om de afzonderlijke verschijnselen recht te kunnen doen. Daarom streefde hij de pregnantst denkbare uitdrukking na: ‘Het bijzondere in plaats van het algemene, proprie communia dicere (het algemene op een persoonlijke manier onder woorden brengen), ganzediefstal in plaats van diefstal, dat is het element van de uitdrukking.’ Zijn voorkeur voor onomatopeeën is daarvan de consequentie. Die beschouwde hij niet als ‘louter tekens, maar als een soort beeldschrift voor het oor.’ De meeste woorden daarentegen waren gedegradeerd tot niets dan werktuigen, tot ‘misbruikte werktuigen’ zelfs - Nietzsches bewondering voor Lichtenberg wordt misschien nergens zo vanzelfsprekend als hier - ‘die vaak nog naar het vuil ruiken waarmee de vorige bezitters ze ontwijdden. Ik wil met nieuwe (woorden) werken.’ Zo letterlijk heeft hij zijn nominalistische inzichten, gelukkig, nooit in de praktijk gebracht, wel hebben ze zijn ‘wantrouwen tegen de smaak van onze tijd’, en daarmee zijn verlangen om telkens de achterkant van de gewoonte in beeld te brengen, aanzienlijke impulsen gegeven. Bij Lichtenberg - dat mag inmiddels duidelijk zijn - heb je zelden het gevoel een achttiende-eeuwer te lezen.
Maar een achttiende-eeuwer was hij natuurlijk wel. Lichtenbergs werk sluit aan op het in zijn tijd bij alle kritische geesten doorbrekende inzicht dat mensenkennis inderdaad altijd kennis van mensen is, behept met de beperkingen en de eigenaardigheden van het menselijke waamemings- en denkvermogen. Alleen was Lichtenberg niet, als Kant, geïnteresseerd in de systematische analyse van de transcendentale voorwaarden van die kennis, zijn speculaties daaromtrent zijn systematisch noch transcendentaal, maar daarom des te concreter en vele malen onthutsender. Tegen systematische (lees: Duitse) denkers koesterde hij trouwens bij voorbaat een gezond wantrouwen, de Engelsman achtte hij niet zo dom ‘een paar ervaringen onmiddellijk tot een systeem te ordenen’, dat hem, kan men daaraan toevoegen, vervolgens het zich belet op alles wat niet in dat systeem past.
Lichtenberg was van mening dat alle kennis afhankelijk was van historische, sociale, psychische en vooral ook fysieke variabelen. Liggend, zegt hij, ben ik vaak een andere mening toegedaan dan wanneer ik sta. Een ziek lichaam bewerkstelligt andere inzichten en andere dromen dan een gezond lichaam. Van de allergrootste betekenis voor de mentale conditie zijn spijs en drank (Lichtenberg wist waarover hij het had, hij was een stevige drinker, al geeft bijgaand voorbeeld daarover geen uitsluitsel): ‘Wie weet of we niet aan een goed bereide soep de luchtpomp en vaak aan een slecht bereide de oorlog hebben te danken.’ Elders zegt hij te betreuren dat we van schrijvers niet ‘de geleerde ingewanden’ kunnen zien ‘om uit te vorsen wat zij hebben gegeten’, want van een uitgekiende dieetleer zouden we wel eens heel veel goeds te verwachten mogen hebben.
Haast altijd hebben Lichtenbergs formuleringen een hypothetisch karakter. De grammaticale figuur die zijn werk domineert is de conjunctief; anderhalve eeuw voor Musil was Lichtenberg een man met mogelijkheidszin, iemand onder wiens ongelovige blik alle dingen hun vaste vorm verliezen. Hij kiest een ongebruikelijk, desnoods volstrekt imaginair perspectief, of hij stelt zich een wezen voor met een anders geëquipeerd waarnemingsvermogen, en onmiddellijk raakt de wereld uit zijn voegen. Toch krijg je nooit de indruk dat hij alleen maar geestig wil zijn; zijn omkeringen, zijn grappen, zijn ondermijningen van het vanzelfsprekende, ze hebben altijd óók een rationele, soms een subtiel cultuurkritische zin. Laat ik er nog een paar citeren: ‘De Amerikaan die als eerste Columbus ontdekte, deed een rampzalige ontdekking’; ‘Hij had iets over zich wat de hernhutter doorgaans gezalfd wezen, de theologische kamergeleerde vroomheid, de verstandige man die de wereld kent onnozelheid en onverstand noemt’; ‘Hij verbaasde zich erover dat de katten precies op die plaatsen
Vervolg op pagina 14