Joost Zwagerman
Anders dan wel eens wordt beweerd is juist het schrijven van een liefdesroman een buitengewoon moeilijk karwei. In diepste wezen is liefde tenslotte een soort van één-, en in het geval van wederzijdse interesse, tweepersoons-gnosis, compleet met allerhande riten en privé-droombeelden over, laten we het noemen, absolute eenwording. Voor een deel wordt het voortbestaan van een gelukkige liefde gewaarborgd door de gedeelde geheimen, die bestaan uit eikaars meest persoonlijke gedragingen, aanrakingen en - al of niet uitgesproken - gedachten. Deze geheimen verschaffen de liefdesverhouding een weldadig hermetisme. Een óngelukkige liefde is op geheel eigen wijze hermetisch, al is het alleen maar omdat de verliefde zich verliest in het maken van voorstellingen van het ‘bezitten’ van de ander als toegangspoort tot diens geheimenissen of, zo men wil, intimiteiten. Het slachtoffer van een ongelukkige liefde denkt, fantaseert zichzelf in de gewenste toestand van eenwording met de ander - en heeft zich hierdoor reeds geïsoleerd van de ‘rest van de wereld’, al is het natuurlijk een heel ander isolement dan dat wat de verliefde najaagt.
Hoe het ook zij, verliefdheid is - om het esoterisch vocabulaire dat voor deze kwestie uitstekend van pas komt nog even te benutten - een voor de buitenwacht ondoordringbare, ja zelfs apocriefe aangelegenheid en daarom zijn alle pogingen om een liefdesgeschiedenis in de openbaarheid te brengen om er bij voorbeeld kunst van te maken, ófwel deerniswekken ófwel geniaal, een middenweg schijnt nauwelijks voor te komen. Om bij de literatuur te blijven: het is mijn ervaring dat de oordelen over liefdesromans als Die Leiden des jungen Werthers, Wuthering Heights en, laten we zeggen, Cirkel in het gras zich toespitsen op de polen ‘meesterwerk’ aan de ene, en ‘onverteerbare draak’ aan de andere kant. Het heeft er alle schijn van dat boeken die qua thematiek appelleren aan die kleine privé-gnosis van de mens, de liefde, innige toewijding dan wel niets ontziende beschimping ten deel vallen. Dit komt doordat niet het aardse, maar juist het sacrale element (het element dat van een monogame een monotheïstische liefde maakt) eenmaal aan de openbaarheid prijsgegeven uitermate kwetsbaar is. In de literatuur is die kwetsbaarheid op haar hevigst als een in het desbetreffende werk geventileerd godsbeeld enerzijds en de liefde als privé-gnosis anderzijds samenvloeien tot één, haast altijd lyrisch getoonzet geheel - ik denk hierbij aan de Julia van Rhijnvis Feith, de wat mij betreft pantheïstische Verzen van 1890 van Herman Gorter en ook aan sommige romans van Gerard Reve. Van deze drie is het werk van laatstgenoemde nog het makkelijkst te attaqueren of te bespotten doordat Reve in bij voorbeeld Lieve jongens, Moeder en God en Een circusjongen liefde en religie, privé-gnosis en godsbesef tot het vervloeide hart maakt
van verhalen over polygaam, promiscue minnaarsgedrag.
Tekening: Peter van Straaten