Holmes' Magazine
Het Magazine Littéraire van april viert de honderdste geboortedag van Sherlock Holmes met een dossier Arthur Conan Doyle. Het eerste Holmes-verhaal ‘Een studie in rood’ verscheen in 1887 in de almanak ‘Beeton's Christmas Annual’. Sherlock Holmes hoort bij die club van personages als Odysseus, Robinson Crusoe en Don Quichotte die bijna nog bekender zijn dan hun scheppers. Nog steeds ondernemen fans van hem (vergeefse) pelgrimages naar het niet-bestaande adres 221-B Baker Street en schrijven hem onbestelbare brieven. Onsterfelijker kan men bijna niet zijn. In deze special van Magazine Littéraire staan stukken van onder anderen Graham Greene, Guillermo Cabrera Infante, Basil Rathbone (die in veertien films de rol van Sherlock Holmes speelde) en Anthony Burgess. Umberto Eco schreef een lang essay over de kunst van het hypothetiseren van Aristoteles tot Conan Doyle, waarbij hij veel aandacht besteedt aan de semiologie van de Amerikaanse filosoof Charles S. Peirce. Simone Arous doet de verhouding tussen Conan Doyle en zijn vader Charles Altamont Doyle uit de doeken. De vader was tekenaar en bon-vivant die de laatste tien jaar van zijn leven in een psychiatrische inrichting doorbracht, ook vanwege zijn slopende alcoholisme. Arous wijst op overeenkomsten tussen Doyles vader en Sherlock Holmes: beiden waren personen die zich in de marge van het leven ophielden, regelmatig besprongen werden door aanvallen van melancholie, de een verslaafd aan alcohol, de ander aan morfine en cocaïne. Voor ‘Een studie in rood’ vroeg Conan Doyle zijn vader om illustraties: hij tekende Holmes als een lange, elegante man met een forse baard en een uiterlijk dat duidde op welgemanierdheid (een zelfportret). De dood van Sherlock Holmes - hij stortte in de kloof van Reichenbach - dateerde Conan Doyle in oktober 1893, het tijdstip dat zijn vader overleed. Veel eulogieën
natuurlijk in deze special, alleen Anthony Burgess is wat terughoudender. ‘Het blijft een genreschrijver,’ stelt hij, ‘een schrijver van goede slechte literatuur.’ Dit soort schrijvers kun je herkennen aan het feit dat ze ‘de complexiteit van de menselijke betrekkingen vervangen door de complexiteit van de dingen; dat ze fantasie hebben, maar geen verbeelding; en dat hun proza niet origineel is en soms zelfs niet adequaat.’ En het ergste nog, schrijft Burgess, ‘is dat een genreschrijver de belangrijkste verantwoordelijkheid van een schrijver afwijst, namelijk om fundamenteel menselijke situaties te beschrijven; in plaats daarvan houdt hij zich bezig met het uitzonderlijke en het marginale.’ Desondanks is Burgess zeer te spreken over The White Company, dat hij veruit prefereert boven allerlei Franse anti-romans. Van Conan Doyle zelf is een artikel opgenomen uit 1927 in het Strand Magazine, waarin hij voor de zoveelste keer afscheid van Holmes probeert te nemen. Zelf had hij er allang genoeg van, maar de lezers bleven maar om meer avonturen vragen. ‘Ik ben bang dat het met Mr. Holmes net zo gaat als met die populaire tenoren,’ schrijft hij, ‘die er maar niet in slagen het veld te ruimen en eindeloze afscheidstournees blijven houden. Aan alles moet een eind komen.’ Het heeft niet mogen baten. Van Holmes is Doyle nooit meer afgekomen.
BR