Tijdschrift
De historicus Dedalo Carasso beschrijft in Jong Holland van maart 1987 de achtergronden en de ontstaansgeschiedenis van een voor velen vanzelfsprekende ontmoetingsplaats in Amsterdam, het Nationaal Monument op de Dam. In 1945 was daar nog een plantsoen, waar na de bevrijding een urnenmuur werd neergezet, waarin vazen met aarde van fusilladeplaatsen uit de elf provincies. Gelijk al in 1947 ontstaat er politiek gekrakeel om een twaalfde urn met aarde van de Indische begraafplaatsen en kampen en twee vazen uit Suriname en de Antillen. De Indische urn komt er in 1950, de Surinaamse en Antilliaanse komen er helemaal niet. Geïnspireerd door de Arc de Triomphe in Parijs en de Cenotaaf in Londen wordt er een plan gelanceerd voor een nationaal monument voor de onbekende strijder ter vervanging van de urnenmuur. Ook Den Haag had plannen voor zo'n monument in de Scheveningse Bosjes en er bestaat een nooit uitgevoerd ontwerp voor een Amsterdams oorlogsmonument in het Weteringplantsoen. Die plaats werd ingegeven door een royale donatie van Heineken, die dan wel bedong dat het monument bij hem voor de deur van de brouwerij moest komen te staan. Het is leuk om te lezen hoe allerlei nobele overwegingen ten aanzien van de verering en herdenking van de oorlogsslachtoffers vaak tamelijk triviale achtergronden hebben. Ook is het leuk om alle schetsen en ontwerpen van John Rädecker te zien, die in Jong Holland staan afgebeeld, en je daarbij te realiseren dat zo'n vertrouwde en bekende plek in de stad er ook heel anders uit had kunnen zien. Er is een tekening met een soort Brandenburger Tor, één met een grote zeshoekige zuil met een globe erop, er zijn ontwerpen met grote Rodin-achtige sculpturen en er is een schets van een triomfboog naar Parijs voorbeeld. In samenwerking met de architect J.J.P. Oud krijgt het huidige monument ten slotte zijn vorm. In een volgend artikel onthult Elisabeth Reinhartz dat het bekende
pianolampje dat altijd een Gispen-ontwerp genoemd wordt eigenlijk een werkstuk van dezelfde J.J.P. Oud is. Het lampje dat niet zo heel bruikbaar was, maar zo'n perfecte vormgeving heeft dat bijvoorbeeld Kurt Schwitters eens één van zijn Merzbilder voor een lampje ruilde, is door Oud bedacht als verjaarscadeau voor zijn vrouw en op zijn instigatie door H.W. Gispen gemaakt. Uit andere bronnen blijkt dat het ontwerp bedoeld zou zijn als huwelijkscadeau voor de schilder Harm Kamerlingh Onnes en dat hij het eveneens door Gispen liet vervaardigen. Het oorspronkelijke idee zou in ieder geval van Oud zijn en de praktische uitvoering van Gispen, die het dus ten onrechte als één van zijn eigen ideeën op de markt bracht. Uit deze ervaring trok Oud zijn conclusies en hij liet zijn ontwerpen voor stalen stoelen in een fietsfabriek uitvoeren en niet meer bij zijn vriend Gispen. Verder belicht Toos van Kooten de periode dat A.M. Hammacher directeur was van het Rijksmuseum Kröller-Müller van 1947 tot 1963. Hammacher was eigenlijk ambtenaar bij de PTT en kunstcriticus en had geen museumervaring. Hij is de man die de beeldentuin liet aanleggen en de sculpturen voor het museum aankocht. Tot slot zijn er artikelen over Yves Kleins deelname aan de Nultentoonstelling in het Stedelijk Museum en over de reclameartikelen die R.N. Roland Holst ontwierp. Al met al stelde de redactie van Jong Holland een aardig nummer samen over verschillende aspecten van de twintigste-eeuwse kunst.
EVA COSSEE