Net raar genoeg om vreemd te zijn, maar niet te vreemd om te lezen
De als non-fictie vermomde verhalen van Don Bloch
Passing through door Don Bloch Uitgever: Heinemann, 280 p., f 46,75
The modern common wind door Don Bloch Uitgever: Picador/Abacus Importeur: Van Ditmar, f22,85
Anthony Paul
Don Bloch, geboren in New York in 1943, woont al jarenlang in Amsterdam; zijn boeken wekken sterk de indruk dat hij daarnaast geruime tijd in Afrika en Azië heeft vertoefd. Zijn werk speelt in Kenya, Indonesië, Jemen. Blochs diepzinnige reacties op die oorden en zijn bestudering van de kloof tussen hen en ons, arm en rijk, leveren zijn onderwerp en tekenen de verfrissend ongewone, originele schrijver die hij is.
Blochs oorspronkelijkheid is het meest opvallend aanwezig in zijn roman The Modern Common Wind, die verscheen in 1985. Dat is een fris en nogal vrolijk boek - over het leven van Afrikaanse lepralijders. Een onderwerp dat de meeste schrijvers ofwel zouden vermijden, ofwel zouden zien als een uitnodiging tot allerhande soorten modieuze platvloersheid; maar Blochs roman is beminnelijk en vreemd, geschreven vanuit een bedaarde, vasthoudende nieuwsgierigheid naar de oneindige verscheidenheid van de menselijke ervaring, en in het bijzonder naar de manieren - zo geheel verschillend van de onze - waarop Afrikaanse boeren tegen hun leven aankijken en daar vorm en betekenis aan geven. The Modern Common Wind observeert, of bedenkt een wereld waarin pijn en ziekte niet worden gezien als vernederend en aanstootgevend, maar als het droeve lot dat men deelt, en in laatste instantie - omdat men ze deelt en gedeelde smart halve smart is - als daadwerkelijke bronnen van troost.
Een naamloze Afrikaanse verteller doet het verhaal, of liever gezegd de uitwaaierende reeks verhalen - qua vorm zowel als idioom doet de roman denken aan mondelinge, gemeenschapsachtige verbanden - van een ‘leprafamilie’, de kinderen en kindskinderen van Asumani Tiema, wiens zeven vrouwen hem zeventig zonen en talloze dochters hebben gebaard. De zoons zijn allemaal tovenaars en genezers; maar door die onafzienbare generatie en haar nazaten waait de ‘moderne gemeenschappelijke wind’ van die verschrikkelijke ziekte.
De stem van de roman is heel herkenbaar, knap verzonnen: een Engels dat net raar genoeg is om vreemd te zijn, maar niet te vreemd om te lezen: het zorgt ervoor dat we niets voor zoete koek aannemen, overal op letten:
Asha Makokha is geboren in 1926, of 1934, of misschien 1937... Ze is ten minste eenmaal getrouwd, met iemand uit de buurt. Die eerste man leeft nog altijd en komt soms zijn bed uit om op zoek te gaan naar bier. Ten hoogste is Asha driemaal getrouwd. De verhalen zijn voor ons verwarrend... Iedereen weet, iedereen weet alles over Asha Makokha zodra je ernaar vraagt. Alleen weten zo weinig mensen hetzelfde.
Die zangerige, lijzige stem, met haar onverwachte verbindingen, haar rare kijk op tijd en ruimte, is één met de levensritmen waar ze achteraan kuiert, in het tempo van mensen voor wie reizen betekent lopen, maar die niettemin verre reizen maken.
Terwijl terloops de nodige medische en antropologische informatie wordt overgebracht, treedt de roman zo volledig binnen in het leven van zijn mensen dat de auteur geheel en al uit het oog wordt verloren, en áls er Europeanen op het toneel verschijnen, zijn dat de vreemdste rariteiten van allemaal. Het leven van Blochs melaatsen is net als dat van ieder ander vol kleine voldoeningen en kleine ijdelheden: ‘Sommige patiënten bewaarden stiekem de olie die ze kregen om er seks mee te spelen’; Margarita smeert boter op haar uitgedroogde huid om die glanzend te maken, maar komt tot haar onthutsing als ze wakker wordt tot de ontdekking dat er ratten aan haar voeten hebben zitten knauwen. Een andere vrouw, wier ziekte tot het stadium gevorderd is dat haar voeten en handen zijn afgevallen, wordt opgevreten door een hyena terwijl ze uitrust onder een boom.