Een nalatenschap van stand
De Elisabeth Otter-Knoll Stichting bestaat vijfenzeventig jaar, en de viering van die respectabele verjaring zou beperkt gebleven zijn tot de direct betrokkenen - de dames en heren regenten en regentessen van het ‘Tehuis voor Dames uit den betere stand’ - als niet de historicus Chris van der Heijden de opdracht had aanvaard om over de erflaatster en fondatrice een monografie te schrijven. Sporen van Elisabeth (uitgeverij Kwadraat, 112 pagina's, f21,50) reconstrueert ‘de kunst van het nalaten’ zoals die beoefend werd door mevrouw de weduwe Elisabeth Luessen, geboren Knoll, eerder echtgenote van Adolph Fortgens Otter. De volstrekte afwezigheid van persoonlijke documenten maakt dat Van der Heijden veronderstellend moet schrijven over het leven van Elisabeth Otter-Knoll (1817-1900); Van der Heijden moet ondanks minutieuze onderzoekingen gissen naar Betjes (waarschijnlijk niet geheel vlekkeloze) afkomst en naar de herkomst van haar kapitaal. Dat bedroeg bij haar overlijden anderhalf miljoen gulden. Tweeënveertig jaar eerder, bij het verscheiden van haar eerste echtgenoot was dat nog slechts 183.000, een bedrag dat vermeerderd moet zijn door erfenissen (van grootvader, vader, oom, en schoonmoeder), en door goed zakelijk inzicht van Elisabeth zelf. Voor haar zuinige karakter is niet alleen de smalle mond (een geschilderd portret staat op het omslag) een aanwijzing; ook de publieke veiling (opbrengst 70 gulden 45 cents) van het lijfgoed van de tweede echtgenoot ds. Hendrik Luessen maakt op Van der Heijden een ongunstige indruk: hij spreekt het object van zijn studie bestraffend toe.
Elisabeths zorgelijk karakter spreekt uit haar testamenten; de reglementen van het met haar erfenis te stichten tehuis voor bejaarde zeelieden (in haar voormalig woonhuis aan de Amsterdamse Kloveniersburgwal) en van het ‘Dames Gesticht’ (te bouwen aan het Eikenplein) die zij voor haar dood opstelde behelzen strenge eisen aan het goed zedelijk gedrag van de onvermogende Zeekapiteins en de (niet door eigen schuld) gebrekkige ‘dames uit den deftigen stand’. Van der Heijden maakt veel werk van de schier onoverkomelijke problemen waarvoor Elisabeths executeurstestamentairs kwamen te staan bij de uitvoering van haar wensen. Een niet geringe vertraging werd veroorzaakt door het juridisch weerleggen van de aanspraken van een obscuur familielid op de erfenis. Het gebouw op het Eikenplein kwam er uiteindelijk, in 1912. Koningin Emma gaf bij haar bezoek uitbundig blijk van haar verwondering over de luxe van de damesappartementen. Met het ‘Otters Geslicht voor oude zeelieden’ liep het minder voorspoedig: de kokkin kreeg iets al te moois met de portier, en de directie slaagde er niet in voor die functie een geschikte nieuwe kandidaat te vinden, de sollicitant uit de Rozendwarsstraat ‘bleek slechts over twee hemden te beschikken en kon zich niet iedere week verschonen’. Ook was hij bang voor de lift. Een groter probleem was het vinden van beschaafde zeelui; bij gebrek daaraan werd het tehuis opgeheven in 1923.
Het ‘Tehuis voor Dames uit den betere stand’ bestaat nog, al is het verplaatst naar Amstelveen. In het slothoofdstuk brengt Van der Heijden een bezoek. De waardigheid van de aldaar verblijvende dames blijkt zeer verhoogd te worden door de aanwezigheid van damasten tafellakens, elegant servies, tafelzilver en meubilair ‘dat in een kasteel thuishoort’. Het doet de geschiedschrijver mijmeren over de wonderlijke en ware betekenis van het begrip stand, een overtuiging die hij zich niet laat afnemen door de negentigjarige bewoonster die zich verontwaardigd toont over ‘dat geklaag van die oudjes’.
DS
Bijdragen op deze pagina van Hans W. Bakx, Guus Middag, Diny Schouten, Jan van der Vegt.