Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdDe prinses en de stroper Twee fabels door Roald Dahl Geïllustreerd door Sylvia Weve Uitgever: Meulenhoff, 47 p., f 12,50Nico ScheepmakerRoald Dahl is een lange, ietwat voorovergebogen lopende man met een hoofd dat op dat van Hugo Brandt Corstius lijkt zodra deze eveneens 70 zal zijn geworden. Als RAF-piloot is hij in de oorlog in Afrika gecrasht (lees Solo), daardoor loopt hij moeilijk, zwaar steunend op een wandelstok. De eerste keer dat ik hem ontmoette wilde hij in het Stedelijk de Malevitsj-zaal nog een keer zien, want hij heeft zelf een stuk of vier Malevitsjen. In plaats van verder te wandelen door het museum bleef hij liever zitten, vertellend over zijn kunstverzameling (zeven Bacons) en Graham Greene. Het lopen viel hem zwaar. Ivo Niehe heeft op televisie laten zien dat hij schrijft in een Robinson Crusoë-achtige werkhut, zijn voeten steunend op een oude met houtblokken verzwaarde koffer die met touwen aan zijn stoelpoten vastzit en zittend in een stokoude stoel, met een groot gat in de rugleuning zodat de wond in zijn rug daar niet pijnlijk tegenaan rust. Van zo'n man zou je veel compassie verwachten over andermans uiterlijk, kwalen en hebbelijkheden, maar toen ik vorig jaar in klein gezelschap met hem dineerde, bleek hij, behalve een zeer aimabel man en een amusant causeur, ook een inquisitieve ondervrager op allerlei gebied van zijn disgenoten te zijn, en vooral zeer kritisch te staan tegenover andermans uiterlijk. De verhouding tussen een jongen met baard en trui en diens vriendin, twee tafeltjes verderop, voorspelde hij maar een kort leven, want met dat soort ongewassen types viel immers niet te leven. Dat hij een aversie heeft tegen mannen met baarden (en vermoedelijk ook tegen vrouwen met baarden) hadden we na lezing van De Griezels al kunnen vermoeden, want in de baard van meneer Griezel kon je piepkleine stukjes omelet, spinazie en tomatenketchup, vissticks en gehakte kippelevertjes zien hangen. Veel vriendschappen van mensen zonder baard met mensen met baard zijn na het lezen van De Griezels teloorgegaan, want zoals Roald Dahl het beschrijft is een baard inderdaad walgelijk; alleen denk je als geamuseerd lezer dat hij wel een grapje zal maken zonder te vermoeden dat het hem eigenlijk bittere ernst is. Of gaat de schrijver staan naar zijn hoofdpersonen, zoals de slager op zijn varkens gaat lijken? Hoe dan ook, mooi en lelijk spelen ook in de twee fabels die ter gelegenheid van Dahls zeventigste verjaardag bij Meulenhoff onder de titel De prinses en de stroper zijn uitgekomen een grote rol. Over de stroper Hengest lezen we dat hij ‘een uiterst onaantrekkelijke jongeman was om te zien’, en: ‘Het was een vriendelijke knaap, daar niet van, maar er is een grens aan de mate van lelijkheid die een vrouw bij een man voor lief neemt.’ Het is uiteraard niet de bedoeling dat ik het verhaal hier na ga vertellen. Zo'n fantastische plot heeft De prinses en de stroper bovendien niet, al word je gaandeweg nieuwsgierig naar de wijze waarop Dahl het verhaal zal afronden en raak je dan enigszins in de war als aan het slot blijkt dat hij gewoon voor het door eeuwen gelouterde sprookjesslot heeft gekozen. Maar de ‘dompelput’ is toch een typische Roald Dahl-creatie zoals we die kennen uit zijn ‘Kiss Kiss’-verhalen, en over de prinses die door Hengest gered wordt, kan door Roald Dahl alleen maar lovend worden gesproken: ‘Ze was een jongedame van een adembenemende schoonheid, met een huid zo zuiver en gaaf als een zijden handschoen, en ze was pas zeventien.’ Ik moest toen weer even denken aan die smoezelige jongen met trui en baard en zijn nette vriendin, twee tafeltjes verderop. Ook de prinses uit het tweede, kortere sprookje, ‘Prinses Ovaria’, blijkt trouwens zo oogverblindend schoon dat de mensen hun ogen moeten dichtknijpen uit angst dat al die schittering hun netvlies zou beschadigen. De sterrenkundige aan het hof meent zelfs dat het veiliger is haar door een stukje beroet glas te observeren. De vertaling van Sjaak Commandeur is heel trefzeker, zoals u uit de enkele citaten al hebt kunnen proeven. Zoals Hengest na het redden van de prinses in het eerste sprookje met veel macht wordt bekleed, zo merkt prinses Ovaria dat haar schoonheid haar immens veel macht geeft over haar medemensen, en dat is dan ook de reden dat de flaptekst ervan kan gewagen dat beide verhalen over gebruik en misbruik van macht gaan. Het woord ‘macht’ komt in het eerste verhaal inderdaad een keer voor en in het tweede verhaal zelfs twaalf maal! Dit resulteert in enkele aforistische zinnen: ‘Macht wil uitgeoefend worden’, ‘Als de macht van een vrouw zo groot is dat mannen haar blindelings volgen, gaat ze die mannen minachten’. We kunnen dus zeggen: ja, de beide fabels gaan over de uitoefening van macht, maar daar kun je de meeste sprookjes wel mee opzadelen. Waar het om gaat is dat Roald Dahl twee ‘blijvende’ sprookjes heeft geschreven en dat de 30 pagina's tekst met de acht tekeningen van Sylvia Weve ideaal zijn om cadeau te geven als je ergens te eten bent uitgenodigd - in plaats van het obligate bloemetje. ■ |
|