Fascisme als esthetiek
De schrijver over De Elzenkoning: ‘Het onderwerp is de oorlog, maar onder een heel bepaalde hoek, namelijk de verleiding van de oorlog uitgeoefend op jongeren. De ballade van Goethe gaat over een soort sprookjesachtige reus die een kind probeert te verleiden dat in de armen van zijn vader is. Hij zegt tegen het kind: ik wil prachtige spelletjes met je spelen. Dat is precies wat ik zelf voelde. Ik was negen jaar toen de nazi's aan de macht kwamen, ik ging vaak naar Duitsland met mijn ouders en ik kreeg de nazi-propaganda recht in mijn gezicht. We willen prachtige spelletjes met jullie spelen, zeiden de nazi's legen de Duitse jeugd. Eerst in de Hitlerjugend, daarna in het leger en de oorlog. Daarin zat een verleiding die altijd bestaan heeft: de mooie uniformen, de militaire muziek, de droom van de vooruitgang. Ik kreeg hierover een polemiek met een Oostenrijkse journalist, Jean Améry, die zelfmoord gepleegd heeft. Hij verweet mij dat ik in De Elzenkoning een verleidelijk en esthetisch beeld van de oorlog gegeven had, een Ästhetisierung der Barbarei’. Maar dat was precies mijn onderwerp, dat kon hij me niet verwijten. Als antwoord gaf ik hem de uitspraak van Léon Blum: het socialisme is een moraal, het communisme een techniek en het fascisme een esthetiek. De parades, de nachtelijke vreugdevuren, die hele Wagneriaanse kant heb ik in De Elzenkoning willen weergeven. Trouwens, het is een eeuwig onderwerp. De helikopteraanval op een Vietnamees dorp in de film Apocalypse Now, is een verheerlijking van de oorlog, het is een soort Walkürenrit.’
Michel Tournier
hans van den boogaard
Over de onderwerpen van zijn romans: ‘Ik heb helaas altijd grote onderwerpen nodig, ik kan niet anders. Dat is waarschijnlijk zwakheid: een echt geniale schrijver kan van niets uitgaan en er iets enorms van maken. Ik moet meteen van iets enorms uitgaan, zoals in De Elzenkoning van de oorlog '39-'45. In Gaspard, Melchior & Balthasar is het christendom het onderwerp. Aanzienlijk dus. En in De gouden druppel de gastarbeider, in Frankrijk een belangrijk onderwerp. Het probleem is dat er niet zoveel grote onderwerpen zijn, op een dag zal ik zonder zitten.’
Over het feit dat hij zo nodig een nieuwe versie van Defoes Robinson en Vrijdag moest maken in Vrijdag of Het andere eiland: ‘Het is me al eens op een school overkomen dat een jongetje me, naar aanleiding van deze roman, vroeg: “Doet u dat nu vaak, dat overschrijven?” want voor een leerling is iets van je buurman overschrijven natuurlijk niet pluis. Dan zeg ik één ding: Defoes Robinson Crusoë is een geniaal boek. Geniaal, omdat iedereen zich erin herkent, en omdat het een ieder inspireert om op zijn beurt schrijver te worden. Nauwelijks was het gepubliceerd, of er verschenen al talrijke andere versies en die van mij is zeker niet de laatste. Het eerste probleem dat zich aan Robinson voordeed, was dat van de eenzaamheid. Welnu, de eenzaamheid is ons probleem. Eenzaamheid bedreigt onze maatschappij als een soort vergif. Defoe had, om zijn held eenzaam te laten zijn, een verlaten eiland nodig. Wij niet, steden zijn ons genoeg, waar mensen twee maanden dood kunnen liggen zonder dat iemand het merkt. Het tweede probleem dat Defoe schiep, was de dialoog met Vrijdag. Voor Robinson was het niet echt een probleem, hij was Engelsman, blank en christen, hij bezat de waarheid. Vrijdag was een wilde, was niks. Zo is het nu niet meer. Wij moeten de dialoog met de Derde Wereld aangaan, een van de grote problemen van onze tijd. Een ander punt is dat Defoes Robinson ongelukkig en eenzaam was op dat eiland. Voor ons heeft zo'n verlaten eiland meer iets van een reclamespotje, een soort Club Méditerranée. Kortom, wij lezen nu iets heel anders in zijn roman en daarom is hij geniaal. Ik denk overigens dat zo'n analyse praktisch voor elke grote roman te maken valt. Toen Goethe Werther schreef, wist hij ook niet dat hij de grondwet van de romantische liefde schiep. Dat is de kracht van de literatuur.’
Over de specifieke kracht van een onderdeel van de literatuur, de vertelling: ‘Het eigene aan een vertelling is, dat het uitnodigt tot discussie en dat die discussie oneindig is. Er zit een bedoeling in een vertelling, maar het is niet duidelijk welke. Dit in tegenstelling tot de novelle, die realistisch en plat is, en de fabel, die een duidelijke moraal bevat. De vertelling is net een spookhuis. De spoken schuiven voorbij, je kunt ze niet pakken. Het zijn de spoken van de betekenis. Wij, als lezers, moeten ze van vlees en bloed voorzien om ze tot leven te brengen.’