Suf hokt de ziel
Poëzie en school verdragen elkaar niet al te goed. Dat wist De Schoolmeester al, en hij kon het weten. ‘Het is alsof de atmospheer van een school een domper zet zelfs op het rampzalige zessenkaarsjen van een kreupeldichter’, schreef hij in 1851 aan Van Lennep. Hij dichtte bij voorkeur tijdens vakanties. Buiten schooltijd is de school een dankbaar onderwerp. Er zijn zelfs hele bundels schoolpoëzie geschreven: Het Middelbaar Onderwijs (1929) van Mien Proost, Sonnetten van een leraar (1951) van Ida Gerhardt en Op Pennewips plek (1982) van Ed Leeflang.
Wolters-Noordhoff, uitgever van schoolboeken, vierde vorig jaar zijn 150-jarig bestaan. Ter gelegenheid daarvan stelde Anton Oskamp Klasseboek samen, een bloemlezing van zo'n veertig schoolgedichten. Zijn verzameling had mooi geopend kunnen worden met de poëzie van De Schoolmeester, even oud als de uitgeverij, maar Oskamp beperkte zich tot de poëzie van de laatste zestig jaar: van Mien Proost tot en met Hans Dorrestijn, in chronologische volgorde.
Op een enkele uitzondering na (zoals Maria van der Steens ‘moedermavo’), spelen de gedichten zich af op de middelbare school, vooral in de bovenbouw. Daar bloeien veel, meestal onbeantwoorde liefdes tussen leerling en leerkracht op (Herman Pieter de Boer: ‘Een lerares die ik liefhad’, Driek van Wissen: ‘Het mooiste meisje van de klas’), maar er wordt ook hevig strijd geleverd. Leraren hebben het zwaar, en hebben het altijd zwaar gehad, zo leert een kleine bloemlezing uit deze bloemlezing: ‘Het was vandaag om uit je vel te springen’, ‘Ze waren weer godsgruwelijk gek’, ‘Suf hokt de ziel in een verdord karkas’, ‘Ik corrigeer gewetensvol/mijn eigen leegte’, ‘De jaren door was hij genoeg geplaagd’, ‘Zo werd ik in een half uur oud’, ‘Overal om hem heen zijn ze/aan het lachen’, ‘Hij kon geen orde houden’ en ‘“Jongens”, vroeg hij, “toe nou jongens, toe”’.
In zulke omstandigheden wil geen poëzie gedijen. Als er op school al gedicht wordt, dan gebeurt dat door de leerlingen, maar zelfs dan niet tijdens de les: ‘Tussen de uren schreef ik mijn gedichten,’ herinnert W.J. van der Molen zich; ‘Terug op school (...) wist ik weer dat alles doelloos was.’
Volgens Oskamp bevat zijn bloemlezing geen gedichten van schoolgaande leerlingen, op die van Mien Proost na. Zij zou haar gedichten op haar zeventiende geschreven hebben - maar in werkelijkheid verschool zich de 27-jarige Hans Klomp achter haar naam. Waarschijnlijk is de school juist voor dichtende scholieren geen inspirerend onderwerp. Dat blijkt bij voorbeeld uit een paar bij toeval bewaard gebleven schoolgedichten van de zestienjarige Reve, te vinden in zijn onlangs verschenen Verzamelde gedichten:
Melancholieke scholier
Des morgens gaan we naar de school,
en 's middags weer naar huis;
de volgende ochtend weer naar school,
en 's middags weer naar huis.
Zo wentelen de uren van de dagen
waarin een mensenkind verkwijnt,
kijk! Een mus daalt op de tuimelramen
maar hoort de leraar brallen en verdwijnt.
Ik voel mij hopeloos verlaten,
en in de schemerige straten
schommelt de sneeuw omlaag.
GM
Bijdragen op deze pagina van Guus Middag, Jacob Stilleboer en Beatrijs Ritsema