Piet de Moor
Zelf noemt Hertmans de verhalen in Gestolde wolken ‘parabels’, al schiet die benaming te kort voor de bizarre situaties waarin de auteur zijn personages plaatst. Het is een wereld waarin de dérèglement de tous les sens (Rimbaud) alle rechten opeist.
Gezien het bizarre van uw teksten is het niet overbodig te vragen naar de manier waarop een verhaal ontstaat? Hoe gaat u te werk?
Er is vooraf een verhaalkern, een geval, een situatie, een droom, waarmee ik denk iets te kunnen opbouwen dat een veel complexere structuur heeft dan zomaar een verhaal. Iets waarmee je op een meerduidige, meerzinnige manier kan gaan spelen. Dan begin ik rond zo'n verhaalkern te werken. Ik ga nooit rechtstreeks op een uitgewerkt doel af, maar ik probeer altijd naast het onderwerp te mikken. Met bogen en cirkels maak ik teksten rond die kern, tot er uiteindelijk in de tekst iets zit wat echt met dat verhaal te maken heeft. Dan kan je beginnen te schuiven en monteren, zodat op een heel andere dan de traditionele manier een verhaal samengesteld wordt waarin de lezer voortdurend associaties moet maken, maar eigenlijk heeft het er niet mee te maken. Als je rechttoe, rechtaan een verhaal zou schrijven, kan je die meerduidigheid nooit bekomen. Ik denk dat je eerst je fantasie moet laten werken om ze daarna te richten.
U leeft in een diepe onvrede met het rechtlijnige verhaal?
Ja, veel hedendaagse verhalende literatuur verveelt me. Ik denk dat het duidelijk is dat ik bewondering heb voor Borges en Márquez, voor Kafka, noem maar op. Maar dat klinkt zo clichématig. Ik vind een verhaal pas boeiend als het met mij als lezer iets doet wat ik niet had voorzien. Ik wil als lezer iets te doen hebben. Hoewel, veel lezers menen dat ze al te veel moeten doen als ze een verhaal lezen. Maar ik vind een schrijver ook interessant als hij mij naar een boek doet grijpen dat ik nog niet ken, als hij een woord gebruikt dat ik nog niet ken. Daarom staan zoveel mensen sceptisch of vijandig tegenover mijn verhalen. Ze vragen waarom ik niet spreek over de dingen die we al kennen. Maar ik ben niet zo ingesteld en probeer ook niet zo te schrijven. Wat mij betreft moet er van regel tot regel iets gebeuren, niet zozeer in de actie of de progressie van het verhaal, maar in de manier waarop dat verhaal wordt gepresenteerd.
U gaat daarbij eclectisch te werk, een postmodernistisch symptoon?
Dat zit er zeker in, absoluut. Het is heel uitgesproken postmodern, het is eclectisch, er zit een zekere gemaniëreerdheid in. Zelfs de manier waarop ik er letterlijk citaten van Benn heb ingewerkt is een gemaniëreerde manier van werken. Maar ik denk dat we de generaties achter ons gelaten hebben die zoiets deden op een saaie academische manier. Nu kan je er op een speelse manier gebruik van maken.
Het minste wat men kan zeggen is dat je personages ontredderd zijn, want niets heeft nog zijn vaste plaats. In het verhaal ‘Edward’ baart een vrouw zelfs een miniatuurkermis.
Dat is het gevoel dat mijn personages beheerst. Ik draai ze tien keer rond met een blinddoek voor hun ogen. Voor mezelf vind ik wel dat ik een aantal dingen zeer duidelijk kan bepalen. Maar omdat een verhaal maken voor mij ook een spel is, maak ik die personages zo ingewikkeld dat ik moet lachen met wat ik hun aandoe, hoewel ik tegelijkertijd ook een soort mededogen voel. Iedereen kent immers dat soort verwarring. Voor mijn personages is niets meer eenduidig duidbaar. Zo vergaat het ook de lezer. Als je in die verhalen treedt, stap je in een wereld waarin een caroussel draait, een soort hall of mirrors, een spiegelpaleis. Als die vrouw een miniatuurkermis baart, is dat voor mij een manier om haar verwarring duidelijk te maken, of een verwarring die ikzelf bijna voel, op het ogenblik dat je over ‘seksualiteit’ spreekt of over ‘erotiek’ of ‘vruchtbaarheid’. Dat zijn feitelijk allemaal rare beeldspraken, want niemand van ons weet eigenlijk wat we daarmee bedoelen. Al die abstracties gaan van hand tot hand en we doen de hele tijd alsof we weten wat ze betekenen, maar niemand van ons weet dat echt. We hebben het allemaal van horen zeggen. Ook als we het woord ‘hersens’ gebruiken, dan heeft dat een betekenis die we ook maar hebben van horen zeggen. Dat vind ik heel verwarrend. Zoiets wil ik dan wel belichamen in zo'n personage. Daarin wordt dan heel werkelijk dat iemand in haar lichaam, in haar verwarring, lijdt onder wat er gebeurt. Maar er zijn zoveel processen die we niet kunnen voorzien, bijvoorbeeld in de huidige fysica, die me boeit, omdat blijkt dat we door de modernste wetenschappelijke vooruitgang bijna niets meer met zekerheid weten. De zekerheden die de wetenschap in de negentiende eeuw bracht, heeft ze nu zelf ondergraven door zichzelf tot het einde door te denken. Dat boeit me wel. Dat bewustzijn komt in mijn verhalen naar boven. De quantummechanica maakt je duidelijk dat je dingen
ziet, die je eigenlijk niet ziet. Ik vind het heel ironisch dat men na al dat wetenschappelijk gekraai bijna weer in Plato's grot is aanbeland.