Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdVerzameld werk Twee romans - De grote zaal en een blad in de wind - en tien verhalen door Jacoba van Velde Uitgever: Querido, 234 p., f37,50Diny SchoutenTwee romans en tien kleine, voor het merendeel ongepubliceerde verhalen telt het Verzameld Werk van Jacoba van Velde. Samen tweehonderdvijfentwintig bladzijden. Het is maar een zeer bescheiden oeuvre, voor een schrijfster wier romandebuut, De grote zaal (1953), in dertien talen werd vertaald, en in Nederland zeven maal werd herdrukt, in een totaaloplage van 75.000 exemplaren. Of is de lof die haar werd toegezwaaid door Simone de Beauvoir, Alfred Kazin en Stevie Smith een groter eer? Twee jaar geleden stierf ze, tweeëntachtig jaar oud, ‘verzorgd door een kleine kring van goede geesten, totdat een gebroken heup overbrenging naar een ziekenhuis en revalidatiekliniek nodig maakte,’ schreef Anton Koolhaas in zijn ‘in memoriam’. Ze stierf er de dood die de beschrijving in De grote zaal visionair maakte. ‘In weerwil van haar belangrijke werk waren nog maar zo weinigen in haar bestaan geïnteresseerd,’ schreef Koolhaas melancholiek over haar laatste, gedementeerde levensjaren. Zou ze het anders gewild hebben? Er is een interview, in 1980 gemaakt door Martijn Visser (NRC Handelsblad, 8 februari 1980), waarin ze zegt: ‘Ik heb nooit de ambitie gehad om een beroemde schrijfster te worden. Ik wil graag zo onopgemerkt mogelijk door het leven gaan.’ Ze werd geboren in een arbeidersgezin, in Zoetermeer. Op haar zeventiende vertrok ze naar Parijs, haar twee oudere, schilderende broers Bram en Geer van Velde achterna. Ze voltooide er de balletopleiding die ze in Den Haag begonnen was. Een jeugdhuwelijk, in 1922, met de violist Harry Polah met wie ze in Berlijn ging wonen, strandde snel. Ze keerde terug naar Frankrijk, nam weer balletlessen en trad een aantal jaren op in clubs en cabarets, als ‘Pola Maslowa’, samen met haar danspartner ‘Rabanow’, een carrière die doet denken aan die van Helena Berger uit Een blad in de wind, haar tweede, laatste roman uit 1961. Ze hield op met dansen toen ze in 1939 trouwde met Bob Clerx, acteur van het Rotterdamse Hofstad Toneel, later - onsuccesvol - schrijver. De uitgever Jaap Romijn herinnerde zich Jacoba van Velde als ‘Tonny Clerx’ levend in een vriendenkring van kunstenaars, in de oorlog in Cagnes-sur-Mer, Zuid-Frankrijk, later in Parijs. In 1950 keerde ze, alleen, naar Nederland terug. Via haar broer Geer was ze direct na de oorlog bevriend geraakt met Samuel Beckett, voor wie ze een tijdlang optrad als literair agente. Het lukte ‘Mme Clerx’, zoals ze voor Beckett heette, de Franse vertaling van Murphy te plaatsen bij ‘Editions de Minuit’ van Michel Bordas. Een succes was het niet: Bordas verkocht er vijfennegentig exemplaren van. Na veel leuren vond ze ook een regisseur die in Becketts Eleuthéria geïnteresseerd was, maar gespeeld werd het niet, want de man raakte het manuscript kwijt. In 1947 begon ze zelf te schrijven (ze debuteerde in het Frans met een kort verhaal in Les lettres françaises in 1947, maar vermoedelijk begon ze toen ook aan De grote zaal), en hielden haar inspanningen als agent voor Beckett op, schrijft August Hans den Boef in zijn nawoord bij deze heruitgave van haar werk. Nadat ze zich in Amsterdam vestigde was ze wel verantwoordelijk voor de introductie van Beckett in Nederland. Vanaf En attendant Godot vertaalde ze tot ver in de jaren zeventig zijn toneelwerk. Samen met F.C. Kuipers vertaalde ze ook Molloy, Malone meurt en L'Innommable. Omgekeerd keek Beckett met haar de Duitse en de Franse vertaling van De grote zaal na. Van 1965 tot 1971 was ze dramaturge bij de theatergroep Studio, in de jaren dat Kees van Ierssel er vernieuwend toneelleider was. Ze vertaalde in die jaren veel: behalve Beckett ook Genet, Ionesco, Arrabal en Obaldia, ook Raymond Radiguet, Benjamin Constant en Colette. | |
GelegenheidswerkDen Boef karakteriseert de literaire nalatenschap van Jacoba van Velde als ‘vrij traditioneel’. Hij ziet in de korte verhalen invloeden van Kafka en Dostojevski, en in mindere mate van Beckett. Dat zijn grote namen bij probeersels, zeer divers van stijl en opzet, die er wat mij betreft onbeduidend uitzien. Het meeste van dat werk heeft Van Velde in portefeuille gehouden. Drie stukken zijn als gelegenheidswerk verschenen in Gastenboek van Singel 262 en als plano voor de Boekenmarkt van 1968 in de Rai. ‘De daad’, ook verschenen in Het Vaderland, is daaronder wel heel flauw: over de sullige meneer Van Buren, die als enig moment van glorieuze dapperheid in zijn leven zijn bitse echtgenote aan stukjes snijdt, teneinde de buren te verbazen. ‘De kerstavond van juffrouw Trimmers’, een schetsje over eenzame oude vrouw met poes, is héle dunne Blaman. ‘De vlucht’, ‘Impasse’ en ‘De gevangene’, alledrie oorspronkelijk in het Frans geschreven en gepubliceerd in Les lettres françaises en Les lettres nouvelles, zijn wal minder triviaal, maar de ‘horror’ van vage, onzegbare dreiging blijft wat opzichtig-goedkoop. In ‘De vlucht’ loopt een vrouw een gobelin in, om het daarop afgebeelde kasteel te betrekken. Ze leidt er een paradijselijk bestaan, totdat ze een open zolderraam ontdekt van waaruit ze uitzicht heeft op haar eigen vroegere leven, een uitzicht dat haar zo obsedeert dat ze ongemerkt uit dat paradijs verstoten wordt. In ‘Impasse’ kijkt een vrouw verlamd toe hoe wraakzuchtige buren de binnenplaats voor haar raam volstorten met vuil, tot het vuilnis haar verdieping bereikt. Ze durft evenmin te vluchten als de gevangene uit het gelijknamige verhaal, wiens celdeur open blijkt te staan. Vol zinsverbijstering en hallucinatie is ook ‘Harry’. De fragmenten ‘Sneeuw’, ‘De dood en het meisje’, ‘Vroeger’ en ‘Als God niet bestaat en de hemel leeg is’ zijn als schetsjes over de deceptie van liefde en leven wat al te pathetisch. Er is in elk geval geen vergelijk met de verbluffende eenvoud van dat kleine meesterwerkje De grote zaal. Den Boef prefereert Een blad in de wind, dat hij ‘technisch gezien rijker en spannender’ vindt, maar luister niet naar hem. Het betekent alleen maar dat Een blad in de wind aanstelleriger geschreven is. Van achter naar voren vertellen is vaker vertoond, en bij Een blad in de wind, dat begint bij de zelfmoord die de danseres Helena op het punt staat te begaan, verhelpt de fragmentarische opbouw, onderbroken door Helena's angstdromen, niet veel aan de al te verheven, boekige taal waarin de warm-menselijke gesprekken tussen Helena en haar oom Edward verwoord zijn. Trouwens, in ‘technisch’ opzicht is er niet zo vreselijk veel verschil tussen Een blad in de wind en De grote zaal. Beide kleine romans (elk iets minder dan honderd pagina's), geheel in ‘monologue interieur’, verspringen telkens tussen heden en verleden. De grote zaal begint daar waar het leven van mevrouw Van der Veen een einde neemt, in de kleine zaal van het rusthuis waarin ze na een attaque wakker wordt. Die kleine zaal is het voorportaal van de grote zaal, ‘waar we niet uit weggaan om bij familie te leven’. Zo erg als op de 1890-foto op het omslag moet men zich die grote zaal niet voorstellen. De foto bevestigt jammerlijk het misverstand dat De grote zaal een aanklacht zou zijn tegen mensonwaardige behandeling in bejaardentehuizen. Den Boef haalt een recensent aan van De Dordtenaar, die meende dat ‘de roman stellig zou bijdragen tot de verdere oplossing van het probleem der verzorging van bejaarden’. Achteraf kunnen we Bordewijk, die scherp inzag dat het boek over algemeen menselijke problemen gaat, gelijk geven, zegt Den Boef. Bordewijks zienswijze werd door Jacoba
Vervolg op pagina 6 |
|