Herschepping
Frye tracht voortdurend bijbelse begrippen zodanig opnieuw te definiëren dat ze plotseling een aanvaardbare klank lijken te hebben. Neem bijvoorbeeld het toch verfoeilijke, doldwaze begrip erfzonde. Frye schrijft daarover: ‘Deze leer stelt dat aan het menselijke leven sinds de val van Adam de vloek van een ingebouwde traagheid kleeft, die voor altijd zal verhinderen dat de mens zijn bestemming bereikt zonder goddelijke hulp, en dat een dergelijke hulp alleen maar beschreven kan worden in termen van het uitwendige en objectieve.’ Hoe prachtig klinkt dat niet, al vind ik dan die laatste bijzin overbodig! Het is heel wat anders dan mijn vaders' formulering: ‘Doordat Adam van dat appeltje at, zitten we nu allemaal in de stront.’
Lezend in dit formidabele, soms iets te woordenrijke boek kwam telkens de gedachte bij mij op: zou wat voor het leven geldt - dat het geen diepgang heeft en dat we die diepgang zelf moeten aanbrengen door middel van literatuur - niet ook voor de bijbel kunnen gelden: het boek is in feite zo banaal en oppervlakkig, zo onzinnig vaak in zijn kolderieke wonderverhalen, dat het óók vraagt om literaire herschepping. Kijk, die herschepping nu biedt Frye. Hij weet de bijbel zo mooi te interpreteren dat daardoor al zijn banaliteit naar de achtergrond wordt gedrongen. Hij maakt echt iets heel moois van het Oude en Nieuwe Testament. Voor het Oude Testament is zulk een literaire herschepping overigens minder nodig dan voor het Nieuwe. De boeken der Psalmen, of het prachtige bijbelboek Job (ook volgens Frye ‘het hoogtepunt van het verhaal van de bijbel’) hebben Fryeiaanse opsmuk niet van node en spreken wel voor zichzelf.
Maar het Nieuwe Testament, geschreven in simpel Grieks, vaart wel bij Fryes opwaardering. Toch kan ik hem niet volgen als hij beweert dat in de brieven van Paulus ‘een levendige, alledaagse taal’ te vinden is. Die brieven zijn geschreven met een behangerskwast. Het is echt het meest onleesbare proza dat in de bijbel te vinden is. Vele passages zijn zelfs totaal onbegrijpelijk.
Frye aanvaardt alle bijbelkritiek. Ook is hij van mening dat de Evangeliën niet door één of meer van de discipelen kunnen zijn geschreven. Ook hij gelooft dat de eerste twee Evangeliën teruggrijpen op een gemeenschappelijke, oudere bron. Ook hij denkt dat het Evangelie van Johannes pas 100 jaar na Christus is ontstaan. Ook hij weet dat de Tweede brief van Petrus niet van Petrus is, ofschoon de door de Heilige Geest geïnspireerde briefschrijver dat wel beweert in zijn inleiding. (Die briefschrijver liegt dus. Kan iemand die geïnspireerd wordt door de Heilige Geest liegen?) Voor Frye vormt al deze bijbelkritiek geen probleem. De bijbel is een mythe en een mythe is in laatste instantie altijd een veel diepere, meer omvattende waarheid dan een historische waarheid. Ik kan Frye daarin absoluut niet volgen, maar deze opvatting zij hem gegund.
In dit geleerde boek heb ik maar een klein foutje kunnen ontdekken. Frye zegt dat een steeds terugkerend thema in de bijbel is dat de oudste zoon achtergesteld wordt bij de jongste zoon. Hij geeft daar tal van voorbeelden van en vergeet dan, tot mijn verbazing, één heel sprekend voorbeeld: de gelijkenis van de verloren zoon. In die gelijkenis is ook weer de oudste zoon het haasje. Dat had Frye niet onvermeld mogen laten.
Frye zegt dat zijn boek het eerste is van dit type waarin de bijbel als een literair werk wordt bestudeerd. Dat is niét waar. Wij hebben in het Nederlands bijvoorbeeld het befaamde boek van H.B. Wielinga: De bijbel als boek van schoonheid, waarin een soortgelijke poging als in De grote code wordt ondernomen. Maar meer dan op De bijbel als boek van schoonheid lijkt De grote code van Northrop Frye op het fameuze werk De Heer van Roman Guardini. Zoals daarin de boodschap van de Vier Evangeliën op onnavolgbaar fraaie wijze door Guardini wordt opgetild tot iets veel rijkers en wonderbaarlijkers dan je in het Nieuwe Testament zelf kunt vinden, zo wordt in De grote code eveneens geprobeerd om al wat de bijbel banaal, vlak, alledaags maakt te transformeren tot een verhevener waarheid.
Ik vind dit een prachtig boek. Maar ik wou wel dat iemand nu ook eens het tegenovergestelde deed en, met dezelfde eruditie begiftigd, liet zien wat een onbedaarlijke onzin de bijbel bevat en hoeveel raadsels de bijbel ons opgeeft en wat een akelig heerschap toch die God van het Oude Testament is, wiens Man naar zijn hart een kerel, een koning is die, om beslag te kunnen leggen op de vrouw van een onderdaan, deze opstelt aan het front. Deze schurkenstreek kan zelfs Frye niet goedpraten, vermoed ik.
■