Ter zake
Diny Schouten
‘Ik heb er geen behoefte aan om, zoals mijn lichtgelovige collegas, in een Top-Tien-processie devoot mee op te stappen achter een baldakijn waaronder het Allerheiligste Verdriet van België wordt rondgedragen,’ laat een gekwetste Ward Ruyslinck per ingezonden brief aan het Vlaamse dagblad De Standaard weten. Het verdriet Ruyslinck dat zijn naam ontbreekt op de lijst van genomineerden voor de Prijs van de Vlaamse lezer. Die prijs, 150.000 B. Fr. (ongeveer 7500 gulden) zal deze week worden uitgereikt tijdens een door de plaatselijke VVV georganiseerde manifestatie Leuven Literair. De prijs, gesponsord door de Nationale Loterij, werd dit jaar voor het eerst ingesteld door de Standaard Boekhandels (geen bindingen met het gelijknamige dagblad), en daar zegt men dat de nominaties juist zeer objectief tot stand kwamen: de genomineerde titels zijn hun best verkochte boeken over 1986. Middels een referendum mogen de Vlaamse lezers uit de voorgeselecteerde lijst het mooiste boek van de beste schrijver aanwijzen. Zij kunnen kiezen uit Dirk van Babylon, Herman Portocarero, Jef Geeraerts, Hugo Claus, Gerard Walschap, Walter van den Broeck, Paul de Wispelaere, Paul Koeck, Herman de Coninck en Monika van Paemel. ‘Een weinig fris maneuver,’ vindt ook Hubert Lampo het, dat met opzet zijn naam en die van Ward Ruyslinck en Jos Vandeloo bij voorbaat werden geëlimineerd door ‘bepaalde literaire maffiakliekjes in de hedendaagse media’. Lampo begrijpt dat het ‘voor u als Nederlandse’ waanzinnig is, maar hij weet zeker dat het verweer van de Standaard Boekhandels, dat de boeken die overvloedig voor gebruik op scholen worden gekocht, werden uitgesloten van mededinging
‘een staaltje van macchiavellistische manipulatie’ is dat speciaal werd toegepast om het succes van sommige schrijvers te verzwijgen. Lampo noemt de namen van de maffia die het op hem gemunt heeft: Paul de Wispelaere, Paul van Aken en Marc Reynebeau, die directeur Neckebrouck van de Standaard Boekhandels in dezen zouden hebben geadviseerd. Neckebrouck ontkent echter elke valse opzet: slechte ervaringen met ‘professionele jury's’ brachten hem op het idee om de echte stem van het lezersvolk te laten klinken. De Wispelaere, Van Aken en Reynebeau hebben er niks mee van doen, zij stelden alleen het boekje 25 op 25 voor hem samen, dat eveneens een onderdeel is van de acties in de eigen ‘Week van het Vlaamse Boek’ die zich in de 50 filialen van de Standaardboekhandels afspeelt, een boekenweek waarvan de Vlaamse Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen zich afzijdig houdt; de Standaardboekhandels traden kort geleden uit die vereniging, uit onvrede met het beleid inzake de vaste boekenprijs. ‘Het ging ons er alleen maar om, te voorkomen dat boeken als Het gevaar, Wierook en tranen en De komst van Joachim Stiller uit de race werden gehouden’, verdedigt Neckebrouck zich. ‘Die boeken worden op scholen gelezen, onder dwang, zodat het ook zeer de vraag is of die boeken ook wel gewaardeerd worden’. Over de aantijging dat de wedstrijdformulieren bij stapels meegenomen kunnen worden, kan Neckebrouck zich ook niet drukmaken: dat komt allemaal terecht doordat er een gerechtsdeurwaarder betrokken is bij de controle. De enige kritiek waar de directeur van wil weten is de vraag ‘wat literatuur nu eigenlijk is’, want ook de kinderboekenschrijvers zijn boos omdat zij niet mochten meedoen. Dat Jef Geeraerts
Sigmaplan er wel op staat erkent Neckebrouck nu als een onnadenkendheid. Gelukkig kan het niet missen of er komt toch een prestigieuze winnaar uit de stembus: de verkoopcijfers van Hugo Claus' Het verdriet van België: 30.000 exemplaren, maken bij voorbaat iedereen kansloos. Hoe goed kan een titel gekozen zijn?
the garden of eden
‘Literaire misdaad’, noemde Barbara Probst Solomon in een artikel in The New Republic de vergaande ‘editorialising’ die de New Yorkse uitgeverij Scribner's toepaste op Ernest Hemingways onvoltooide manuscripten, teneinde die te kunnen uitgeven als zijn postume roman The Garden of Eden. (Een bespreking, van Tom Stoppard, stond in de Boekenbijlage van 7 maart). Hemingway schreef drie versies van ‘The Garden of Eden’, een van vierhonderd pagina's, een van twaalfhonderd pagina's, waaraan hij later nog driehonderd pagina's toevoegde. Dat Scribner's er een roman uit samenstelde, in plaats van de manuscripten uit te geven zoals ze waren, doet vragen rijzen naar de manier waarop ze dat deden, vindt Solomon, afgezien van de vraag of het fatsoenlijk is om het te doen. De verantwoording in het voorwoord is summier: Scribner's beweert slechts enkele passages te hebben geschrapt en voor het overige alleen ‘routinematige’ correcties te hebben aangebracht, en op een paar minimale verduidelijkingen na niets te hebben toegevoegd: ‘In ieder opzicht van betekenis is de tekst het werk van de auteur’. Maar Solomon gelooft er niets van: volgens haar zijn de manuscripten te chaotisch en te experimenteel om zo'n gelikt resultaat geloofwaardig te maken, bovendien kan het niet anders of tweederde van dat materiaal moet verdwenen zijn. ‘Over-editorialising’ is niet Solomons enige beschuldiging, ze vindt ook dat er met Hemingways thema's is geknoeid. Verdwenen zijn Hemingways angsten voor verminderde potentie, een obsessie die veranderd is in het banale thema van de jonge schrijver met ‘writer's block’. Hemingway werkte vijftien jaar aan ‘The Garden of Eden’; dat hij er niet in slaagde om het boek te voltooien kan hebben
bijgedragen tot zijn zelfmoord in 1961. De Engelse uitgever van The Garden of Eden, Hamish Hamilton, heeft Scribner's om opheldering gevraagd: maar daar worden Solomons aantijgingen weggewuifd met het argument dat haar artikel door The New York Times werd geweigerd. The New Republic liet weten, dat men daar Solomons bewijsvoering als ‘substantieel’ beschouwt. Hamilton, verlegen met de situatie, deinst nog terug om het boek terug te trekken, en wacht af met actie voeren: of tegen Scribner's, of tegen de erven-Hemingway. In Nederland gaat The Garden of Eden in september verschijnen bij Agathon, ‘imprint’ van Unieboek in Houten. Voor zover kon worden nagegaan is het New-Yorkse literaire schandaal nog niet tot in Houten doorgedrongen.
Een heel dossier van de wederzijdse correspondentie tussen Hans Warren en de Vereniging van Letterkundigen is voor leden van de VVL te bezichtigen in het Amsterdamse ‘Schrijvershuis’. Hans Warren daagde de vereniging uit om de twaalf brieven in extenso te publiceren in het bulletin voor de leden, maar de VVL beroept zich op plaatsgebrek: het is heus niet bedoeld om Warren dwars te zitten. Niet dat Warren op veel adhesie kan rekenen in zijn vendetta tegen de VVL: het laatste stuk in het dossier is een verslag van de ledenvergadering waarin Warréns uittreden besproken werd: ter vergadering kwamen op de mededeling van Warrens opzegging géén reacties. De kwestie die Warren deed afwenden van zijn vakbond is de financiële steun die de VVL bereid is te geven aan de vijftien dichters die juridische stappen ondernamen tegen het fameuze boekje Dichter bij de mens. De zaak over dat boekje, van uitgeverij Tabula, is gerechtelijk nog steeds hangende; men herinnert het zich als de geruchtmakende openbaarmaking van brieven waarin een keur van Nederlandse dichters zich ongewild blootgaf als ‘eager to please’. Het ‘onheuse’ rondschrijven aan boekhandels om de verkoop van het boekje te verhinderen, vond Warren een onoirbaar eigenmachtig optreden van de VVL, al was het maar omdat hem niet naar zijn mening was gevraagd. Warren vindt het van ‘gebrek aan humor’ getuigen om te protesteren tegen het boekje, waarbij hij het opmerkelijk vindt dat vijftien onverdraagzame auteurs een eventuele schadevergoeding willen storten op de rekening van Amnesty, een fonds dat vervolgde schrijvers ondersteunt.