Kabbalistische mystiek
De naam Else Lasker-Schüler komt menigeen gemakkelijk over de lippen maar dit betekent helaas niet dat haar werk wordt gelezen; het is in de schaduw komen te staan van het zeer tot de verbeelding sprekende leven van deze als excentriek bekend staande schrijfster. Prins Joessoef van Thebe, zoals Ruth Wolf haar korte biografie over Else Lasker-Schüler heeft betiteld (Nijgh en Van Ditmar, f39,50), duidt op een van de vele door haarzelf of anderen geschapen mystificaties van deze schrijfster, wier naam meestal in één adem wordt genoemd met de namen van de grote expressionistische dichters.
Tino van Bagdad, Blauwe Jaguar of Zwarte zwaan van Israël zijn even welluidende als fantasievolle varianten op het thema leven en werk van Else Lasker-Schüler en ze hebben er allemaal toe bijgedragen dat de grens tussen Dichtung en Wahrheit van haar leven vaag bleef. Hel is Ruth Wolfs verdienste dat zij die grens niet heeft geprobeerd te markeren, maar juist de glijdende overgang tussen de verbeelde en de geleefde werkelijkheid van Else Lasker-Schüler aantoont en begrijpelijk maakt. Meer dan welke tijdgenoot ook heeft deze schrijfster immers ernst gemaakt met het motto dat de kunst het leven is, en zelfs oorlogen en verdrijving brachten daar geen verandering in. Terecht laat Ruth Wolf de biografie dan ook in Jeruzalem beginnen op het moment dat Else daar, zeventig jaar oud, in 1939 aankomt om lezingen te houden en er tot haar dood, zes jaar later, blijft omdat de oorlog haar de terugkeer naar Zwitserland onmogelijk maakt. Tegen de werkelijkheid van ouderdom en armoede in en ongeacht de vijandigheid waarop zij in Palestina als Duitstalige jodin stuit, leeft ze even eigenzinnig, bizar en hectisch verder als zij deed in haar Berlijnse jaren.
In Jeruzalem ontstaan haar meest bekende gedichtenbundel Mein blaues Klavier en het toneelstuk Ichundich, dat postuum werd uitgegeven en wegens de grote problemen waarvoor het opvoerenden stelt, het minst bekend is geworden.
Het is trouwens een raadsel waarom er tot dusver nooit iets van Else Lasker-Schüler in het Nederlands is vertaald. De twintig gedichten die in de vertaling van Ruth Wolf zelf aan de biografie zijn toegevoegd, vormen nu de enige mogelijkheid voor lezers die het Duits niet machtig zijn om iets van de schoonheid van deze lyriek te ervaren. Toch was Else Lasker-Schüler zeker geen onbekende in Nederland. Zij had in de jaren twintig contacten met D.A.M. Binnendijk, met Victor van Vriesland, met A. Roland Holst en Nico Rost; Paul van Ostayen schreef een gedicht op haar, Jan Campert prees haar in alle toonaarden maar maakte tegelijk duidelijk dat haar poëzie geenszins gemakkelijk was: ‘En haar werk heeft voor ons een ongemeenen bekoring. - Wij weten niet hoe wij dit moeten aanpakken, staan er dikwijls tegenover als tegenover een gesloten poort, daarachter vermoeden, neen, weten wij, dat er onbegrensde schatten, fabelachtige rijkdommen liggen verborgen, maar de poorten zijn gegrendeld, waar is de toegang?’
Het duistere in het werk van Else Lasker-Schüler ligt in het rijke beeldgebruik dat teruggrijpt naar chassidische voorstellingen en kabbalistische mystiek, naar oudtestamentische geschiedenis en naar Duitse sprookjes, sagen en legenden. Het is plezierig dat deze biografie die achtergronden verduidelijkt en in relatie brengt tot het werk. Meer dan tot dusver in Duitse beschrijvingen is gedaan, heeft Ruth Wolf het joodse element in leven en werk belicht en ook de verbanden die gelegd worden met het werk van Franz Marc en Chagall openen de ogen voor het feit dat Else Lasker-Schüler niet voor niets óók beeldend kunstenares was: onder de expressionisten vind je niemand die de plasticiteit van het taalgebruik van Else Lasker-Schüler evenaart.
Het is te hopen dat Prins Joessoef van Thebe een stimulans zal zijn om het werk van Else Lasker-Schüler weer te gaan lezen. Bij DTV is in acht delen het verzameld werk verschenen, dus de prijs hoeft het lezen niet in de weg te staan.
GM