Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Jill Stolk
| |
Kwetsbare goede naamVanuit de angst iets te laten zien (billen, borsten) meet Salma zich een jongens-outfit aan die haar vrouwelijkheid verbergt, haar stoer maakt, met grote jongenspassen doet lopen. Maar ondertussen weet ze - het Indische milieu is in werkelijkheid altijd veel preutser en autoritairder geweest dan de Hollanders meenden - niet waar de kinderen vandaan komen en dat vragen durft ze al helemaal niet. Haar strijd tegen het zich openstellen voor blikken van mannen is de bevestiging van de waarden van thuis dat een doorlopende boodschap uitseint: wees fatsoenlijk, netjes, ijverig, val niet op, er wordt al zo veel smerigs van ons gedacht, wees onopvallend, wees seksueel terughoudend, uit je niet, laat je nooit gaan, pas op onze goede naam, pas toch vooral op onze goede, maar o, zo kwetsbare goede naam. Tot de waarden van thuis hoort ook dat vader altijd ontzien en gehoorzaamd moet worden. Als Salma tenslotte tot zichzelf komt en zich als vrouw aan de wereld durft te vertonen, is dat noodzakelijkerwijs ook een breuk met het gezag van de vader, een breuk die des te treffender wordt beleefd omdat hij op een ‘heimweereis’ naar Indonesië plaatsvindt. Heel fraai in deze korte roman, waarvan de stijl soms lijdt onder gewild ironische vlottigheden, is de afronding. Eenmaal vrouw geworden ziet Salma in een restaurant een ouderpaar met een dochter die voor haar de eigen puberteitsjaren als angstvallig kuis meisje weer doet herleven. Ze geeft het kind in haar verbeelding de naam Sal, ‘want ze is half zo ver als ik’. Het zijn Indische mensen: ‘Een keurige mevrouw en meneer en een meisje van een jaar of vijftien. Ze gaan helemaal voorin zitten, zodat ik hun silhouetten tegen het straatlicht goed kan volgen. De ouders zitten het verst van me af. Die zijn ook het minst interessant. Het is het meisje dat ik moet volgen. Ze zit erbij alsof ze er niet bij hoort. Of ze er niet bij wil horen. (...)Het meisje zit van haar ouders afgewend. Ze zit een kwartslag naar mij toe. Dat zitten treft me. Ze heeft de enkel stoer over de knie gelegd. Ze toont vierkante schouders. Ze kijkt naar de grond. Ze heeft halflang zwart haar, geknipt als een helm. Ze zou een schildschaap kunnen zijn. Meisjes die meisje willen zijn dragen lang haar anders. De pony en de zijkanten van het haar sluiten aan op de bril. Zo wordt een flink stuk gezicht weggenomen, maar voor mij blijft er genoeg over. Als ik straks een seconde in haar gezicht kan kijken, weet ik wie ze is. Ik herken haar en denk tegelijkertijd: ‘Doe niet zo jongensachtig.’ (...) Ik zie hoe ze zich bewust is van haar rol. Ze schaaft hem steeds bij. (...) Haar ouders bestellen. De moeder is slank en elegant. De vader is lang en elegant. Er gaat iets onwaarachtigs uit van hun gestaltes. - Het is jullie schuld dat Sal er zo bij zit - sein ik. - Het is jullie rotschuld, stelletje zeikerds. Stelletje gefrustreerde klieren. Stelletje boodschappendragers van het anti-sex-regime. Ik zal je! Ik zal je een flinke straf uit mijn goena-goenaGa naar voetnoot1. pakket bezorgen. Reken erop dat ik macht heb als het moet.’ Sal is zoals Salma ooit was. De laatste woorden van de roman gaan over de spiegeling van Sal in Salma: ‘Als we later langs de kassa naar de deur lopen, schuiven Sal die net van de wc komt en ik langs elkaar heen. Ze heeft ChinezigeGa naar voetnoot2. trekken, zie ik van zo dichtbij. Ze is even groot als ik. Bij het passeren kijkt ze even op van de grond, recht in mijn ogen en ik zie de hare. Heldere schuine ogen heeft ze en de gekwetstheid ligt vlak achter het netvlies.’ ■ |
|