Die anderen
Dergelijke ‘bekeringen in de dood’ zijn ook bij Proust en Flaubert aan te wijzen. Maar het verst gaat Dostojevski. Het eind van Boze geesten bijvoorbeeld: ‘Heel mijn leven heb ik gelogen,’ zegt Stepan. ‘Zelfs als ik de waarheid sprak. Nooit heb ik gesproken voor de waarheid maar uitsluitend voor mezelf. Ik wist het al eerder maar nu zie ik het pas.’ Zo'n ommekeer vindt ook in De gebroeders Karamazov plaats, in Schuld en boete, eigenlijk in alle belangrijke werken van Dostojevski: de held verloochent zijn leven, aanvaardt soms de eenzaamheid zoals bij Stendhal maar accepteert vaker nog dat hij een mens is tussen mensen en dat heel zijn doen en laten afhankelijk is van de invloed die zijn omgeving op hem uitoefent. ‘De mens heeft of een God of een afgod,’ luidt het motto (van Scheler) dat Girard aan zijn boek meegegeven heeft. De romantische leugen is dat zij precies dit ontkent, dat zij het individu of de literaire held als vrij en onafhankelijk voorstelt. In de romaneske literatuur ontdekt de held dat heel zijn streven afhankelijk was van ‘die anderen’ - gebaseerd op de imitatio Christi of op een mooie ridderroman, verhalen over zwoel Parijs of een ambitie die hij van thuis meegekregen heeft. Uiteindelijk aanvaardt hij dit: hij is eenzaam omdat zijn zogenaamde kracht niets voor blijkt te stellen (zie Le rouge et le noir, zie de Don Quichot); hij moet met de anderen leven omdat dit de ‘wet’ is van het leven (vergelijk Dostojevski). ‘Het lijkt een onoverkomelijke tegenstelling,’ schrijft Girard in het laatste hoofdstuk van zijn boek. ‘En toch is het dat niet (...) De authentieke bekering bewerkstelligt een nieuwe relatie met de ander en een nieuwe relatie met jezelf. De kunstmatige, werktuiglijke tegenstellingen tussen eenzaamheid en groepsgevoel, of
tussen verplichting en onttrekking, worden gesuggereerd door de romantische geest.’ Daarom ook komt Dostojevski in zijn ogen het verst: hij was een volbloed romanticus die personages schilderde die enkel hun eigen zin volgden of volledig opgingen in het rivaliseren en komt vanuit die positie tot de bovenstaande erkenning.
Op basis van deze ‘romaneske gedachte’ heeft Girard een filosofie opgebouwd die bijna alle terreinen van de menswetenschappen bestrijkt. Hij polemiseert met Freud, verwijt hem onder meer dat hij de menselijke psyche als te subjectief schildert; ontwerpt hypotheses over mythen en drama; verklaart het mechanisme van groepsgevoel, het ontstaan van de zondebok, de betekenis van Totem und Tabu. Ik moet bekennen dat de preciese draagwijdte van zijn denkwereld me nog ontgaat - hij is te moeilijk, te complex, te indringend ook - maar zeker is dat hier een man aan het woord is over wie we de komende jaren nog veel zullen horen. Het werk van Girard is een uitdaging en als je zijn handschoen in het gezicht hebt gekregen, kan je die niet meer pardoes laten vallen.
■