Weldadige ingetogenheid in ‘Kroniek van het vuur’
Eduardo Galeano's epos over de geschiedenis van Zuid-Amerika
Kroniek van het vuur Deel I: Het begin door Eduardo Galeano Vertaling: Dick Bloemraad Uitgever: Van Gennep/Novib, 326 p., f34,50
Maarten Steenmeijer
Het Canto general, Pablo Neruda's magnum opus, mag een van de grote werken uit de Spaans-Amerikaanse literatuur zijn, voor mij is het nooit méér geworden dan een curieuze tekst. Het interessante schuilt hem voornamelijk in de onderneming zelf: vele honderden pagina's poëzie waarin de geschiedenis van een heel continent wordt beschreven, opgeroepen, bezongen en betreurd. Een dergelijke vermetele onbescheidenheid is wellicht alleen mogelijk in een literatuur die nog volop bezig is wortel te schieten en kan dus voor een cultuur die zich steeds meer in het detail opsluit een verrassing of zelfs een verademing zijn.
Helaas, groots en meeslepend is Neruda's epos bijna nergens, grootsprakig en irriterend vrijwel overal. Bijvoorbeeld omdat er een botte manicheïstische geest door de gedichten waart die meent de rechtvaardigheid in pacht te hebben, maar wiens benepen visie (een voorbeeld: ongenuanceerde scheldpartijen op de Noordamerikanen, kritiekloze bewondering voor de stalinistische versie van het marxisme) de mensheid geen stap verder zal helpen. Integendeel.
Wat ook irriteert is de bombast, de retoriek. Zelfs aan het grootste woord heeft Neruda niet genoeg: daar moeten altijd nog een paar grote woorden aan toegevoegd worden. Aanmatigend vind ik ook de vanzelfsprekendheid waarmee de zelfingenomen dichter zich opwerpt als spreekbuis van het volk, ja zelfs van het hele continent. Wie Neruda's meroires kent, Ik beken ik heb geleefd (door Maarten 't Hart treffend verbasterd tot Ik beken ik heb gebluft), weet ongeveer wat ik bedoel. Neruda's persoonlijkheid en zijn communistische opvattingen verdragen elkaar blijkbaar slecht, want Neruda heeft ook gedenkwaardige poëzie geschreven, met name in zijn eerste, niet-geëngageerde periode.
Vandaar dat ik met enige reserve begon aan het eerste deel van Kroniek van het vuur, Eduardo Galeano's eveneens zeer ambitieuze poging (drie delen; het eerste, hier besproken deel beslaat al ruim driehonderd pagina's) om de hele Latijns-Amerikaanse geschiedenis te laten spreken in een literair werk. Zouden, ditmaal in proza, de vermoeiende, eentonige beschuldigingen en lofzangen me wederom om de oren vliegen?
Al na enkele bladzijden meende ik het antwoord te weten: nee. Na de rest gelezen te hebben hoefde ik daar niet op terug te komen: Het begin is een magistraal boek. Het is een van die niet al te dik gezaaide werken uit de Spaans-Amerikaanse literatuur die zich de luxe van een grootse, alomvattende opzet kunnen permitteren. En zoals gezegd, Kroniek van het vuur wil nogal wat: het is een persoonlijke, literaire verbeelding van de geschiedenis van Amerika. (De ondertitel heeft het trouwens over ‘Vijf eeuwen verbeelding van Latijns-Amerika’ maar daarmee wordt het boek tekort gedaan: de Engelse veroveringen komen eveneens ter sprake.)
‘Mijn versie van de geschiedenis is verre van neutraal,’ schrijft Galeano in de korte inleiding. Ergens in het boek staat inderdaad met zoveel woorden dat Amerika is geboren uit een verkrachting. En mag volgens sommigen de godsdienstijver even zwaar hebben gewogen als de goudkoorts, Galeano laat er geen misverstand over bestaan dat volgens hem het winnen van zieltjes van ondergeschikt belang was tijdens de conquista en de daarop volgende kolonisering. Met de komst van de Spanjaarden en Portugezen begon ‘de tijd van de schande’.
Eduardo Galeano
Maar Kroniek van het vuur geeft geen gemakzuchtige zwart-witvisie, zoals het Canto general. Ook de Spaanse helden krijgen de ruimte: de dromer Columbus, de advocaat van de Indianen Bartolomé de Las Casas, de eerste antropoloog van Amerika pater Bernardino de Sahagún, de jezuïeten in Paraguay wier geloof hen er niet van weerhield de Indiaanse zeden en gewoonten te respecteren, de Mexicaanse dichteres Sor Juan Inés de la Cruz enzovoorts. Het zijn tragische helden, want hun moedige daden is geen lang leven beschoren: het geweld, de goudkoorts, het religieuze fanatisme en de ziekten zwaaien de scepter. De Indianencultuur is gedwongen minder opvallende wegen te zoeken om zich te handhaven: alleen met een katholiek masker kan zij overleven. In de meztizaje, de rassenvermenging die zich uitstrekt tot alle terreinen van het leven (godsdienst, liefde, eten, werk, feest enzovoorts), stonden de verhoudingen van begin af aan vast. Maar de Spaanse en Portugese suprematie heeft, behoudens een enkele uitzondering als Argentinië, niet geleid tot uitroeiing of marginalisering van de Indiaanse culturen, wat in de Engelse koloniën wel het geval was. Zoals wellicht in deel 2 en 3 van Kroniek van het vuur zal blijken, stemt het feit dat deze meztizaje nog steeds niet tot wezenlijke veranderingen in de maatschappelijke structuur heeft geleid echter weinig optimistisch.
De structuur van Kroniek van het vuur is oppervlakkig gezien die van een jaartallenboekje, in de meest schoolse zin van het woord: een reeks chronologisch geordende, korte fragmenten (zelden langer dan een bladzijde) waarboven een jaartal en een plaatsnaam prijken en waarin een anekdote wordt verteld, soms afgewisseld door een gedicht, lied of versje. Een variatie op dit stramien is het eerste deel van het boek, ‘Eerste stemmen’, waarin de precolombiaanse wereld aan de hand van scheppingsverhalen en mythen wordt opgeroepen. Ook hier korte stukken, dit maal echter niet geordend volgens jaartal, maar rond fenomenen als de kleuren, de liefde, de getijden, en rond de flora en fauna. Daaruit kan men bijvoorbeeld leren waarom de schildpad geen glad, maar een bobbelig schild heeft. De uiteenlopende tijdsbelevingen van de Europeanen en de Indianen (samen te vatten onder de noemers lineair versus circulair) zijn dus ook in de structuur van het boek weerspiegeld.
Kroniek van het vuur is, zoals Galeano zelf zegt, een ‘stem van stemmen’. Hij heeft zich namelijk voor zijn honderden verbeeldingen op welgeteld 227 geschriften gebaseerd, die achterin het boek allemaal worden genoemd. Daaronder niet alleen de bekende kronieken, dagboeken en geschiedkundige standaardwerken, maar ook minder bekende documenten, literaire werken, biografieën en studies van uiteenlopende aard (antropologie, psychoanalyse).
Galeano heeft de overstelpende hoeveelheid materiaal rigoureus naar zijn hand gezet. De keren dat hij citeert zijn spaarzaam. Wat hij in de eerste plaats doet is parafraseren, aanvullen, indikken (vooral!), fantaseren. Wonderlijk genoeg is het resultaat niet de exuberante sfeer die men hier veelal typerend vindt voor de niet-borgesiaanse Spaans-Amerikaanse literatuur (de hyperbolische, ook wel magisch-realistisch genoemde literatuur van Garcia Márquez en zijn epigoon Isabel Allende), maar een weldadige ingetogenheid. Galeano laat de stemmen van de documenten en zijn eigen stem niet schreeuwen, maar spreken. Zijn engagement wint hierdoor aan waardigheid. Daartoe draagt ook bij dat het precolombiaanse verleden niet als het Verloren Paradijs wordt voorgesteld, maar als een tijd waarin op sommige plaatsen dezelfde ‘god van de angst’ werd aanbeden als die van de gewelddadige, intolerante Europeanen, met alle wrede rituelen die daarbij hoorden.
Het eerste deel van Kroniek van het vuur eindigt in 1700, wanneer de kinderloze, krachteloze Karel II sterft, en met hem de Spaanse Habsburgers, de dynastie die de (wettelijke, maar niet feitelijke) eenwording van Spanje en de ontdekking, verovering en kolonisering van Amerika tot stand brachten. Deel 2 omvat de achttiende en negentiende eeuw, deel 3 de twintigste eeuw. Ik hoop dat ook deze delen in het Nederlands zullen worden vertaald, want Kroniek van het vuur behoort, afgaande op Het begin, tot de moderne klassieken van de Spaans-Amerikaanse literatuur. Het is daarom des te jammerder dat de verder goed verzorgde Nederlandse editie vooral in de tweede helft ontsierd wordt door een storend aantal zetfouten.
■