Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Het damestasje door Freek de Jonge Uitgever: De Harmonie, 164 p., f14,90Nico ScheepmakerNederland is een land van schilders, voetballers en cabaretiers. Op die terreinen hoeft geen ander land ons iets te leren. Van die schilders (R., V., H., B., Van G., M., A., W.) weten we het, en durven we het ook hardop te denken, van de voetballers hebben we het in ieder geval een tijdlang geweten (C., W., L., N., K., M., G., Van B.,), maar van die cabaretiers weten we het niet, of weten we het niet zeker, omdat zij niet in alle internationale musea hangen of in alle internationale toernooien de finale bereiken of in alle internationale produkties de boventoon voeren. Wim Kan uit Kudelstaart onderscheidde zich van Wim Sonneveld en Toon Hermans doordat hij géén pathetische pogingen ondernam (in een Engelse film, op toneel in Wenen) om buiten Nederland even beroemd te worden als erbinnen. De taal was hun grootste handicap. En vlak daarna kwam het Nederlandse cabareteigen.
Het eigene van het Nederlandse cabaret is decennia lang nog zichtbaar gebleven in onze televisiekomedies: sketchje-liedje-sketchje-liedje. Ja zuster, nee zuster, Het Schaep met de Vijf Poten, Pension Hommeles, het leken wel mini-operettes, om de zoveel minuten werd alles stilgezet om een liedje te berde te brengen. Ik geloof dat Stiefbeen en Zoon in dat genre de eerste olijke serie was waarin verzuimd werd de zorgen af en toe opzij te zetten met een lied. Op de televisie is deze typisch Nederlandse manier van doen de laatste jaren steeds minder geworden (je hoort ook steeds minder van Harry Bannink), maar onze cabaretiers zijn nog steeds heel Hollands bezig. Freek de Jonge, Van Kooten en De Bie, Herman van Veen, Youp van 't Hek, Seth Gaaikema, Paul van Vliet, Henk Elsink, André van Duin, Adèle Bloemendaal, Jasperina de Jong, Jenny Arean, Purper in zijn geheel, Brigitte Kaandorp, Martine Bijl, - zij sketchen en zingen, zij zingen en sketchen, want zo hoort het. Een paar jaar geleden heb ik in Londen in een afgestampte en dolenthousiaste zaal Rowan Atkinson gezien. Leuk, maar een beetje ouderwets soort cabaret, dat in een internationale wielerkoers niet meer dan een eervolle vierde plaats zou hebben veroverd achter Freek de Jonge, Kees & Wim, en De Frisse Jongens. How come? Hij zong geen liedjes... Bij alle overeenkomsten in dat Hollandseigene van onze vroegere en huidige cabaretiers zijn er ook frappante verschillen. Wim Kan en Wim Sonneveld waren voor een belangrijk deel brengers van andermans teksten (ik heb brieven gezien van Wim Kan aan Herbert Leupen waarin hij een tientje toezegde voor elke bruikbare grap), in tegenstelling tot Toon Hermans, die zichzelf met teksten bevoorraadde, terwijl ook Freek de Jonge en Kees van Kooten en Wim de Bie (om me even tot de Top Drie te beperken) geheel selfsupporting zijn op dat gebied. Toon Hermans, Freek de Jonge, Kees van Kooten en Wim de Bie zijn hun eigen createurs, zij zijn naast cabaretiers (of entertainers, of komieken, kiest u maar) ook schrijvers. Bij Freek de Jonge was dat al zichtbaar in de boeken die van zijn toneelprodukties bij De Harmonie verschenen zijn: van De Komiek in 1980 tot en met De Bedevaart in 1986, maar toch nog niet zo duidelijk als nu in Het damestasje, ‘gevuld met herinneringen, verhalen, liedjes en columns’ (zoals de achterflap uitduidt), waarmee Freek de Jonge de volgorde nu eens omdraait. Hij staat ermee op het toneel, maar deze keer is het boek niet de weerslag van het toneel (zoals bij De Mars et cetera), maar is het toneel de weerslag van het boek. En je constateert, met dezelfde blijde verrassing als lang, lang geleden bij Kees van Kootens Treitertrends, dat Freek de Jonge ook een schrijver van allure is, met een eigen toon. Een schrijver ‘in his own write’. Een krankjorem en hilarisch stuk is ‘Een Vies Praatje’ over een hondentoilet en de verschrikkelijke gevolgen daarvan voor mens en dier. Het is verleidelijk eruit te citeren, maar wat je er ook uit isoleert, het effect zit in het voorafgaande en het navolgende, dus ik laat het maar. Weer van geheel andere aard is ‘Het Buitenbeentje’, een roerend pleidooi voor een jongetje dat, net als de stier Sebastiaan in een van de vroege Walt Disney-verhalen, in zichzelf gekeerd de omgeving de omgeving laat en zich alleen met zichzelf bemoeit. Bij Walt Disney was dat in de arena, bij Freek de Jonge op het voetbalveld. Het is proza, maar Freek de Jonge heeft het opgeschreven als een gedicht, met korte en lange regels, zonder leestekens, en desondanks de nieuwe regels steeds met een hoofdletter beginnend:
Het buitenbeentje is rechtop gaan staan
De bal komt uit de lucht vallen
Boven op zijn modderige kuif
Even is hij omringd door negentien knulletjes
De scheidsrechter slaat een wesp weg
De negentien volgen de bal in zijn onvoorspelbare richting en de
onwetende kopper spreidt zijn armen
Even en ongewild was hij het middelpunt van het spel
Nu ronkt hij vervaarlijk
dat hij een vliegtuig is
Is het een gedicht? Nee. Een prozagedicht dan, vroeg hij hoopvol? Neuh. Het is een tekst van Freek de Jonge. Er stáán wel gedichten in Het damestasje, maar terwijl hij het proza van ‘Het buitenbeentje’ als gedicht presenteert met al die hoofdletters, laat hij die hoofdletters nagenoeg weg in ‘De Zondvloed’:
Maar bij het openen der deur
stroomde ons water tegemoet
de kinderen dreven voorbij
speelden Noach na de vloed
de waterstroom hield maar niet op
wat is dit vroeg mijn vrouw bevreesd
ik zei met overslaande stem
de plas moet ons zijn voor geweest.
Is dàt dan een gedicht? Het rijmt, abed, het Clinge Doorenbos-rijm, het is naar de vorm een gedicht, naar de taal is het proza, en naar de inhoud (Dwaze Moeders) is het poëzie. Freek de Jonge is een omnivore schrijver, niet omdat hij switcht van verhalen naar columns naar liedjes naar herinneringen, maar omdat zijn verhalen gedichten zijn en zijn gedichten proza en zijn teksten literatuur. ■ |
|