Dromen van ruimtes
De laatste vijf, zes jaar heeft zich in Duitsland de gewoonte ontwikkeld tentoonstellingen te organiseren, die van meet af aan bedoeld lijken om uit te monden in een catalogus: een vuistdik boekwerk, wetenschappelijk in- en uitgeleid, en soms met meer afbeeldingen dan er op de expositie zelf te zien zijn. Een dergelijke ‘catalogus’ (536 pagina's) is Der Traum vom Raum: Gemalte Architektur aus 7 Jahrhunderten. (Dr. Wolfram Hitzeroth Verlag, Marburg, f72,50). Dit leesbare meubelstuk, vervaardigd naar aanleiding van eeen gelijknamige tentoonstelling in Neurenberg eind vorig jaar, geeft een gedegen overzicht van wat men ‘papieren’ (c.q. ‘linnen’) architectuur zou kunnen noemen. Echter niet in de vorm van al dan niet gerealiseerde architectenontwerpen, maar in een prachtige reeks voorbeelden van hoe schilders in hun werk hun gebouwde omgeving waarnamen, vervormden of die omgeving een exempel voorhielden. Daarbij ligt de nadruk op het afzonderlijke bouwwerk, naar interieur en exterieur, en over een periode die gaat van de twaalfde tot de twintigste eeuw. Wat zich voor de lezer ontrolt, is de droom van prent of doek waar het óóg in wonen kan. En het is verbluffend te zien hoe de ruimtewerking van een begrensd interieur, dikwijls gemaakt door daarin gespecialiseerde schilders, de werking van door beroemder tijdgenoten geschilderde landschappen verre overtreft.
In een aantal beknopte, elkaar deels aanvullende, deels overlappende opstellen komen onder meer aan de orde: het architectuurportret, de architectuurfantasie en de daarmee verwante architectuurcapriccio (zoals Piranesi's Carceri), de ruïne, de Toren van Babel, fantastische architectuur, de architectuur van de utopie en het toneeldecor. De scheidslijnen tussen de diverse genres zijn enigszins willekeurig getrokken, en het tekstgedeelte van de catalogus had er vermoedelijk bij gewonnen, als de onderwerpen niet zo angstvallig over een waaier van specialisten waren verdeeld. Ook is het jammer dat men zich beperkt tot wat in kunsthistorisch opzicht al verkaveld is en bijvoorbeeld nalaat parallellen te trekken tussen het geschilderde schijnkoor van Bramante in zijn Santa Maria/San Satiro te Milaan en de vaak zeer inventieve geschilderde toevoegingen die de afgelopen tien jaar in een stad als Berlijn op gebouwen zijn aangebracht. Illusionisme is minder aan de barok gebonden dan de samenstellers van de catalogus wel menen... Een en ander laat onverlet dat het boek een schat aan gegevens en vooral illustraties bevat en als het ware postuum het kader biedt voor De Jongs standaardwerk uit 1934 over Architektuur bij de Nederlandsche schilders vóór de Hervorming.
HWB