Krankzinnige ambities
Veel mensen zullen de wijze waarop u in uw boek de jaren zestig bespreekt niet zo waarderen. U spreekt van romantische idealen daar waar men vastlegt dat de overheid, naast de zorg voor maatschappelijke en culturele ontplooiing van de burgers, ook de voorwaarden dient te scheppen voor hun vrijetijdsbesteding. Als u de Grondwet van 1983 behandelt, maakt u duidelijk daarin het testament van de idealen van dat tijdperk te zien.
‘Ja, ik bedoel dat de heftige romantiek van toen wordt teruggebracht tot een bepaald soort nuchtere formules in die grondwet. Onder ons moet ik wel zeggen dat ik die grondrechten wel wat vermakelijk vind. Het zijn krankzinnige ambities dat de overheid ook iets wil zeggen over de vrijetijdsbesteding van mensen en het is ook grappig dat zoiets in Nederland wordt geformuleerd, juist in een periode dat dat alweer wegebt. Het komt eigenlijk vijftien jaar te laat - de overheid moet er maar voor zorgen dat iedereen gelukkig wordt, dat zijn de idealen van zestig, van zeventig misschien.’
Is er in de synthese die u van de geschiedenis van de lage landen probeert te geven een soort noemer te vinden, een karakteristiek?
‘Het zijn landen die zichzelf beschouwen als eilanden van rust, welvaart en orde tussen de grote mogendheden. Let wel: ik zeg niet dát dat zo is, maar zo zien ze zichzelf, dat is de afspraak die we met elkaar hebben gemaakt over wat we zijn,. We weten natuurlijk niet wat een land wérkelijk is. Wat is Frankrijk nou werkelijk? Daar sprak men met elkaar af een briljante, levendige, lucide grootheid te zijn - maar of dat werkelijk zo is?’
Wij hebben ook wel eens afgesproken dat we gidsland waren?
‘Maar dat is toch erg verwant met die eilanden? Want waar gidsen we dan heen? Naar die mooie maatschappij die we bij onszelf hebben ingevoerd, met al die tolerantie en die mensenrechten. Het gaat er niet om of dat echt zo is, want de werkelijkheid kennen we niet en misschien is die er ook helemaal niet.’
Een oprechte Kantiaan, dunkt ons! Hoe vindt die selectie van dat ene overheersende in het beeld van onszelf eigenlijk plaats?
‘Het is merkwaardig te zien hoe de selectie van problemen, van bepaalde punten plaatsvindt. Op een gegeven moment wordt één punt naar voren gehaald als het grote probleem. Neem de kinderarbeid. Die komt op een gegeven moment in de aandacht te staan. Niet omdat er meer kinderen gingen werken - eerder minder - maar omdat men dat verschijnsel domweg
“De lage landen beschouwen zichzelf als eilanden van rust, welvaart en orde tussen de grote mogendheden. Dat is de afspraak die we met elkaar hebben gemaakt over wat we zijn.”
als een probleem wenste te zien. Kijk naar de slavernij, kijk naar de vrouwenemancipatie - vroeger kende men de verschijnselen wel, maar een elite gaat ze op een zeker moment als probleem beschouwen. Dat komt onder andere omdat men het idee heeft dat probleem op te kunnen lossen. De elite ziet in dat het opgelost kan worden zonder dat de maatschappij instort.’
Marguerite Yourcenar laat haar Hadrianus ergens noteren: ‘Ik betwijfel of alle filosofie van de wereld er in slagen zal de slavernij op te heffen; men zal er ten hoogste de naam van veranderen.’ Grijpen de elites in in de betekenis van woorden of in de werkelijkheid?
‘Nou ja, die kinderarbeid is toch verdwenen. Met vrouwenarbeid is het nog veel curieuzer - daar zie je een wisseling van ambitie. Eerst gaat men vrouwen verbieden in de mijnen te werken en nu zijn de feministen daar weer verontwaardigd over.’
Door uw stijl als geschiedschrijver, door de keuze van uw onderwerp en de wijze waarop u dat behandelt, bepleit u niet alleen een bepaalde aanpak, u bekritiseert tegelijkertijd een andere. Was het moeilijk afzijdig te blijven van de geschiedenis van het vertellen van verhalen en de mentaliteitsgeschiedenis?
‘Ach, op zichzelf is er geen enkel bezwaar tegen deze stijl van geschiedschrijving, tegen bijvoorbeeld het analyseren van het driftleven van dagloners in de Achterhoek in 1773, men moet dat vooral doen. Er worden duizenden van die interessante onderzoekingen gedaan - over de kaasbereiding in Groningen in 1605, de positie van dienstbodes in Zuid-Frankrijk in 1903, noem maar op. Mijn bezwaar tegen die dingen is niet dát ze gebeuren, maar de totale wanorde waarin ze plaatsvinden. Die incidentele onderzoeken over dingetjes die volstrekt los van elkaar staan zijn op geen enkele manier ingebed in een breder geheel.’
Hier zou de doorsnee-mentaliteitshistoricus u, net zoals wij, in de rede vallen en zeggen dat je ook eerst veldwerk moet doen om dat te kunnen.
‘Dat is methodisch onzin. Je kunt niet eerst allerlei kleine dingetjes uitzoeken en als je die bij elkaar hebt daar een synthese van maken. Dat levert niets anders op dan fait divers.’
Clifford Geertz, de bekende antropoloog, zou zeggen dat je in één minutieus beschreven geval een weerspiegeling van vele kunt vinden, en van Le Roy Ladurie's Montaillou is wel gezegd: ‘Montaillou’ - c'est la France!
‘Dat is toch volkomen willekeurig. Neem nou dat verhaal van die soldaat, van die mevrouw, hoe heet ze ook al weer...’
Nathalie Zemon Davis?
‘... ja, die, ja, dat is een aardige anekdote, een mooi verhaal, maar het verhaal van die Martin Guerre dat ze schrijft staat toch buiten de geschiedenis. Het is een curieus geval, mooi beschrijfbaar, maar het staat los van de tijd van toen, los van de maatschappij. Het wordt nergens in de geschiedenis ingebed, het werkt niet naar een centrum toe. En bovendien: het wordt wel met veel fanfare naar voren gebracht, maar wie leest dat nou eigenlijk?’
Met de Lage landen schreef u een overzichtswerk. Sloot u aan bij een bepaalde traditie? U koos voor een beschouwende stijl en vermeed een verhalend karakter.
‘Ja, dat is ook zo, ik heb het altijd kort willen houden. Wat mij hindert in het schrijven van echte verhalen is dat het dan zo gauw lang wordt. Kijk, je schrijft in een Nederlandse traditie en je bent je er niet altijd van bewust welke stijl je door je keuzes, door je voorkeuren in de loop van de tijd bent gaan ontwikkelen. Er is in Nederland geen echte historiestijl wat betreft langere werken. Fruin schrijft goed, maar dat zijn altijd korte stukken. In Engeland, Frankrijk en Duitsland bestaat wel de mogelijkheid een stijl te ontwikkelen, juist door een keuze te maken ten opzichte van anderen. Bij ons is die keuze persoonlijk; in mijn geval betekende dat afstandelijkheid en precisie.’
Toch zijn er historici genoeg die het muzische karakter van hun werk trachten te verhogen door een literaire toon aan te slaan; gezien uw verwantschappen - uw romanschrijvende broer - lag dat voor u toch ook wel in de verwachting?
‘Ik heb het literaire altijd vermeden en sierzinnen, die je soms onbewust uit de pen vloeien, naderhand altijd geschrapt. Ik vind dat niet fraai en vind dat dat juist in de Nederlandse historiografische traditie geen positieve uitwerking heeft gehad.’
Slaat dat op Huizinga, op beeldende zinnen als ‘Toen de wereld vijf eeuwen jonger was, hadden alle levensgevallen (...)’ et cetera?
‘Nee, juist niet. Ik denk in de eerste plaats aan Romein, dat is altijd mijn schrikbeeld geweest, vanwege die gezapigheid, dat eindeloos uitsmeren van dingen die in een paar zinnen gezegd hadden kunnen worden. Huizinga zal dat nooit doen, die is uiterst concies en zal een belangrijke gedachte eerder in een halve bladzijde elegant verwoorden dan die te laten uitgroeien tot een stuk van twintig pagina's. Bij die moderne Franse historici, Duby bijvoorbeeld, vind ik dat ook zo merkwaardig, die breedvoerige stijl. Op hoorcolleges heb ik wel een een alinea laten vertalen en als je dan in het Nederlands hoort wat iedereen in het Frans zo prachtig vindt klinken, dan denk je: kom nou, zeg. Laten ze vooral zo schrijven, ik zou het echter nooit willen.’
In het nawoord bij de Lage Landen stelt u dat een laat-twintigste-eeuws historicus niet veel anders kan doen dan de geschiedenis met ironie gadeslaan. Is dat de moraal van vijfendertig jaar historisch onderzoek?
‘Ja, ik doe alsof iedereen het daar mee eens is, maar zoals u weet is dat niet het geval. Wat ik in de loop van de tijd als enige wijsheid uit de geschiedenis heb weten te puren, is dat je niet moet denken dat je problemen oplost. In elk tijdvak zijn veel en veel meer problemen dan de elite die de macht heeft behandelt. Een van de wezenlijke aspecten die de mensen onderscheidt van de natuurlijke orde is dat wij zelf zaken selecteren die we als problemen wensen te beschouwen.
■