Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
The collected prose of Marianne Moore Samenstelling Patricia C. Willis Uitgever: Viking/Elisabeth Sifton Books, Importeur: Penguin Nederland, f65,65J. BernlefMarianne Moore leek op een ekster, haar gedichten leken op nesten waarin het meest ongelijksoortige materiaal uit alle windstreken samengebracht, tot een fijnzinnig en organisch geheel werd verweven. De ekster staat voor nieuwsgierigheid en als er één dichter is geweest die nieuwsgierig was dan was zij het. Met instemming citeert ze Thoreau die gezegd zou hebben: ‘Ik besta van top tot teen uit nieuwsgierigheid.’ En op de vraag waaruit talent bestaat, haar in 1964 in een zogenaamde questionnaire gesteld, antwoordde zij: ‘Any genius is three-fourths curiosity. Most people doze.’ De Amerikaanse dichteres Marianne Moore werd 15 november 1887 in Kirkwood, Missouri geboren. Zij doorliep Bryn Mawr College. Daarna gaf zij een paar jaar les. Haar eerste gedichten verschenen in 1915. Drie jaar later verhuisde ze naar New York. In 1921 verscheen haar eerste bundel, Poems, niet in de Verenigde Staten, maar in Engeland. Drie jaar later kwam de bundel in Amerika uit onder de titel Observations. Ze kreeg er de prijs van het kleine maar prestigieuze literaire tijdschrift The Dial voor, een blad waar zij van 1925 tot 1929 redactiesecretaris van was. In 1929 volgde een verhuizing met haar moeder naar Brooklyn, waar ze tot 1965 zou blijven wonen. Nadat in 1951 haar Collected Poems was verschenen en ze in korte tijd iedere literaire prijs had ontvangen die er voor Amerikaanse dichters maar is weggelegd, werd zij een nationaal bekende figuur, de dame met de driekante hoed, die zich haar populariteit met kokette terughoudendheid liet aanleunen en er niet voor terugschrok op de cover van Esquire te verschijnen in het gezelschap van Joe Louis, de bokser en Jimmy Durante, de komiek met de kolossale neus. Ook schreef zij zonder morren en geheel in haar excentrieke eksterstijl een hoestekst voor een langspeelplaat van Cassius Clay (I'm the champion). Op 5 februari 1972 kwam er een eind aan een leven dat aan de buitenkant weinig spectaculair verliep, maar dat bij nadere beschouwing aan alle kanten bescheiden schittert. | |
Niet geaffecteerdIk zat nog op de middelbare school toen ik in 1955 kennismaakte met haar werk. Eerst via een gedicht van Remco Campert, in diens bundel Met man en muis. Daarin citeert hij het beroemde gedicht ‘Poetry’, waarin zij (in Camperts bewerking) zegt:
Poëzie, er zijn belangrijker
Dingen. Toch: handen die grijpen
En haren die rijzen
Hebben belang,
Want zijn te gebruiken.
Maar eerder zullen wij het niet
Hebben (poëzie) alvorens
De dichters onder ons
Ons kunnen bieden tuinen van
Hun verbeelding met waarlijke
Padden erin.
Ik ging op zoek naar dat gedicht en was verloren. Ik las het begin:
Ook ik houd er niet van: er bestaan belangrijker dingen
buiten al dit gebazel.
Wanneer men poëzie leest echter, en met een volkomen minachtig
ontdekt men er
tenslotte toch ruimte voor het authentieke in.
Dat authentieke kon voor haar uit van alles bestaan. Het gedrag en uiterlijk van dieren, de ogen in een pauweveer, ‘een wild paard zich rollend op zijn rug’, maar ook ‘baseballfan, de statisticus’, ‘zakelijke documenten en schoolboeken’. Alles wat niet geaffecteerd was, zich niet nadrukkelijk als kunst afficheerde. Haar poëzie was in hoge mate inclusief. Alles leek er in te kunnen, gegoten in een vorm die op het eerste gezicht weinig op die van een regulier gedicht leek, maar die bij nader inzien toch voldoende gesloten was om als organisch ervaren te worden. Rijm gebruikte zij zo onopvallend mogelijk, alliteratie en assonantie eveneens. Op de pagina kregen haar gedichten - door een eigenzinnig ontworpen schema van getelde lettergrepen - een onhoorbare maar waarneembare vorm, die zich van alle poëzie die ik kende onderscheidde. Toen in januari 1981 de definitieve editie van haar Collected Poems in Amerika verscheen was het een schok te ervaren dat zij het gedicht waarmee mijn kennismaking met haar werk begonnen was had teruggebracht tot drie regels:
I, too, dislike it.
Reading it, however, with a perfect
contempt for it, one discovers in
it, after all, a place for the genuine.
De opmerking die zij aan haar verzamelde gedichten vooraf liet gaan, ‘Omissions are not accidents’ kon mij maar matig troosten. | |
Excentrieke dameHet is wel zeker dat Marianne Moore zich tegen de uitgave van The complete prose of Marianne Moore verzet zou hebben. Zo ‘onvolledig’ als de verzamelde gedichten zijn, zo volledig is dit verzamelde proza. Alles, maar dan ook alles dat de dichteres in prozavorm publiceerde is in dit 724 pagina's tellende boek bijeengebracht. Verhaaltjes uit het universiteitsblad van Bryn Mawr, haar eerste boekbesprekingen voor het tijdschrift Poetry, alle artikelen, korte editorials en boekbesprekingen van soms niet meer dan drie, vier regels over dichtbundels die nu totaal vergeten zijn uit de periode dat zij The Dial redigeerde. Alle losse artikelen over de meest uiteenlopende onderwerpen (Prospect Park in Brooklyn, over dieren en juwelen (een stuk voor Harper's Bazaar), een briljante studie over een mes uit House and Garden) maar ook alle teksten voor blurbs, alle antwoorden op questionnaires, ieder zinnetje uit ieder tijdschrift. In ieder geval bewijst dit boek haar veelzijdige belangstelling. Ik geloof dat er eigenlijk niets was dat haar niet interesseerde. Daardoor is zij verschillende malen een excentrieke dame genoemd. Als dichteres behoorde ze tot de avant-garde van de jaren twintig. Ze was met mensen als Wallace Stevens, Ezra Pound, William Carlos Williams, T.S. Eliot en W.H. Auden bevriend en schreef bewonderend over hen. Maar in haar uiterlijk, gedrag en uitspraken op het gebied van kunst, godsdienst en ethiek was ze ook een produkt van een voorbije tijd, een victoriaanse dame die gruwde van iedere verwijzing naar de meer animale gedragingen van de mens. Toch, verenigd in haar frêle persoon, scheen dat iedereen acceptabel. Dat accepteren van haar soms wat wereldvreemde visie klinkt bijvoorbeeld door in een brief die D.H. Lawrence haar in 1929 schreef naar aanleiding van een aantal gedichten die hij naar The Dial had gestuurd. ‘I knew some of the poems would offend you. But then part of life must offend you too, and even beauty has its thorns and its nettle-stings and its poppy-poison. Nothing is without offense, & nothing should be: if it is part of life & not merely an abstraction.’ Sommige zaken keurde zij af. Het taalgebruik van de Beat-poets vond zij ‘poetically inoperative’ vanwege ‘the diction of drugvendors and victims, sex addicts and civic parasites’, maar in hetzelfde artikel heeft ze toch vriendelijke woorden over voor het werk van Gregory Corso en Ed Dorn. De machtswellust van de alles neersabelende criticus was haar volstrekt vreemd. ‘I have an impulse to bring glad tidings. My sense of literature is one of giving, not diminishing,’ schrijft ze in een brief uit 1966 aan de Writer's Digest. De meeste kritieken, opgenomen in The collected prose of Marianne Moore, tonen haar talent voor bewondering, haar afkeer van afkeuring. Als zij iets werkelijk niet mooi vond, verschool ze zich in een netwerk van dubbele ontkenningen of in een waardering, zo ironisch geformuleerd, dat zij dodelijker was dan een directe afwijzing: ‘While neither piercing nor galvanic, with occasionally a conclusion which is not a climax and the recurrence as subject matter, of the moon, the spring of the year, and the pale beauty of women, these sonnets exhibit genuine poetic sensibility, delicate imaginations, and deft, sound execution.’ Het zal je maar zo gezegd worden. Als ze over Wallace Stevens' Ideas of order schrijft besluit ze haar kritiek aldus: ‘Yet such a thing as a boek notice seems at best an advertisement of one's inability to avoid bluntness.’ | |
TerughoudendOngetwijfeld speelde haar eigen kwetsbaarheid in die lankmoedigheid een rol. Zij had een voorkeur voor de onopvallende pracht van het schijnbaar gewone en was bang voor de brute gewelddadigheid van de realist. Haar gevoel voor realisme was afgestemd op precisie in de waarneming en vitaliteit van de verbeelding (door haar ‘gusto’ genoemd). Haar stukken over belangrijke tijdgenoten munten dan ook uit in originele beelden en een scherp oor voor de muzikaliteit van gedichten. Analytisch was zij zelden of nooit. ‘I myself, however, would rather be told too little than too much.’ Zowel in haar kritieken als in haar poëzie was zij terughoudend. Zij wist dat echte schoonheid zich niet direct en open en bloot toont, dat zij beter aangestipt dan uitgelegd kan worden. ‘Where feeling is deep it is not a topic.’ Zij heeft waarschijnlijk dan ook weinig waardering gehad voor de bekentenispoëzie van dichters als Robert Lowell, John Berryman en Sylvia Plath. Ze voelde zich verwanter met een dichteres die later een van haar beste vriendinnen zou worden, Elizabeth Bishop. Een recensie over Bishop begint zij zo: ‘Elizabeth Bishop is spectacular in being unspectacular.’ Het zou een zelfportret kunnen zijn.
david levine
Marianne Moore's bureau
The collected prose of Marianne Moore doet mij sterk verlangen naar een biografie waarin het spectaculaire van het onspectaculaire volledig tot zijn recht zou komen. Elizabeth Bishop heeft daartoe al een aanzet gegeven in haar herinneringen aan Marianne Moore, ‘Efforts of Affection’, zoals die te vinden zijn in háár The collected prose. Daarin vertelt ze onder andere hoe Marianne Moore haar eens mee nam naar de dierentuin om olifanteharen te verzamelen. Terwijl Elizabeth de volwassen dieren met oud bruin (geen wit had Marianne haar verzekerd) brood afleidde boog Marianne zich naar voren en knipte met een meegebrachte schaar een bosje haar van het hoofd van een jonge nieuwsgierige olifant. Waarom ze die haren nodig had? Ze had een armband van olifantehaar van haar broer gekregen en daar waren wat haren van verloren gegaan. Voor de werkelijke excentriek bestaat geen excentriek gedrag. In 1963, negen jaar voor haar dood, toen zij een gevierde persoonlijkheid was, zag Elizabeth Bishop Marianne Moore in Manhattan voor zich uitlopen, evenals zij kennelijk op weg naar de YMHA, waar een dichter uit zijn werk zou voorlezen. Eenmaal in de zaal bleek Marianne niet aanwezig. Later vertelde ze haar vriendin dat ze naar een poëzieworkshop van Louise Bogan was geweest, jarenlang poëziecritica van The New Yorker. Ze had veel vragen gesteld en er een boel van opgestoken, zei ze. Het scheen totaal niet in haar op te komen dat zij Lousie Bogan met haar leergierigheid in grote verlegenheid had gebracht. Bescheiden was ze. Maar ook volhardend. Net als haar moeder die de melkboer dwong flessen waarop geen statiegeld zat toch in te nemen omdat de naam van de melkfabriek erop stond. Ze zijn niet van mij, maar van de fabriek. ■ |
|