Jury-tijgers
Hier zou het dan moeten worden onthuld: het decennia lang voortwoekerende nepotisme dat er voor zorgt dat steeds dezelfde schrijvers door steeds dezelfde jury's worden bekroond. Hier zou aangetoond worden dat Sybren Polet in feite elk jaar de P.C. Hooftprijs heeft gewonnen, dat Tom van Deel in álle jury's van de bijna 200 prijzen die er tussen 1880 en 1985 waren te vergeven heeft gezeten. Het handboek Nederlandse Literaire Prijzen 1880-1985 samengesteld door Hubert Michaël, Dorine Raaff en Aart Hoekman onder auspiciën van het Letterkundig Museum, bevestigt de vermoedens: het ging altijd zoals men dacht dat het ging. Dat wil zeggen: de jury's werden door de bank genomen samengesteld op grond van deskundigheid, ervaring en het veronderstelde overzicht van de Nederlandse literatuur. Vandaar dat men Gerrit Borgers in vele jury's ziet zitten, maar ook de toenmalige uitgever Bert Bakker. Hun lijst is het grootste. Veel in jury's (meer dan vijf of zes keer) hebben gezeten: Pierre Dubois, Carel Dinaux, Anton Coolen, Kees Fens, Hella S. Haasse, Ed Hoornik, Gerrit Kamphuis, Alfred Kossman, Gerrit Kouwenaar, Anton Korteweg, Emmy van Lokhorst, Adriaan Morriën, A. Mout, Martinus Nijhoff, Harry Scholten, Gabriel Smit, Adriaan van der Veen, Ben Stroman, Garmt Stuiveling, Victor van Vriesland, Paul de Wispelaere, Evert Straat, A.L. Sötemann, J.W. Schutte Nordholt, Jeanne van Schaik-Willing, Paul Rodenko, Michel van der Plas, André Matthijsse, Willem G. van Maanen, C.J. Kelk, J. Hulsker, Han G. Hoekstra, Jacques den Haan, Margaretha Ferguson en Jan Engelman. Echt kampioen is Pierre H. Dubois, gevolgd door Gerrit Borgers. Komen dezelfde namen voor in een lijst van namen van de meest bekroonde schrijvers? Vier of meer prijzen van enige porté kregen: Gerrit Achterberg, Hans Andreus, Armando, Geert van Beek, Belcampo, J. Bernlef, Paul Biegel, Rein Blijstra, Breyten Breytenbach, Remco Campert, Simon Carmiggelt, Hugo
Claus, Anton Coolen, Maurits Dekker, Miep Dickman, Anton van Duinkerken, Pierre H. Dubois, Jan Elburg, Jan Engelman, Ida M. Gerhardt, H.A. Gomperts, Hella S. Haasse, Jacques Hamelink, W.F. Hermans, Abel Herzberg, Gerrit Komrij, Anton Koolhaas, Alfred Kossmann, Gerrit Kouwenaar, Manuel van Loggem, Lucebert, Maurits Mok, Harry Mulisch, Rob Nieuwenhuys, Cees Nooteboom, Sybren Polet, A. Roland Holst, Bert Schierbeek, Annie M.G. Schmidt, Gabriël Smit, M. Vasalis, Cornelis Verhoeven. S. Vestdijk, Hendrik Vries, Theun de Vries, Leo Vroman, Ellen Warmond. De namen van schrijvers die óók veel in jury's hebben gezeten zijn gecursiveerd. Zo'n lijstje is bedrieglijk: het is natuurlijk veel belangrijker om één keer de P.C. Hooftprijs te hebben gekregen dan zes prijzen die minder hoog rijken. Zo kan op dit lijstje Geert van Beek voorkomen, maar niet J.C. Bloem terwijl die de drie belangrijkste literaire prijzen kreeg: de Constantijn Huygensprijs, de P.C. Hooftprijs en de Prijs der Nederlandse Letteren. De meeste prijzen kregen Harry Mulisch (9) en Simon Vestdijk (9) en daarbij waren de belangrijkste. Cees Nooteboom kreeg 8 prijzen, Annie M.G. Schmidt 6, A. Roland Holst 7, Vasalis 5, Hendrik de Vries 7.
Aan het overzicht van de prijzen gaat een essay van Lucie Beaufort vooraf waarin zij de lotgevallen nagaat van de eerste toekenning van de P.C. Hooftprijs in 1947. Het was toen nog geen oeuvre-prijs, maar een prijs voor het beste boek. De jury (Garmt Stuiveling, Victor van Vriesland, L. Brummel, Prof. dr. G. Brom en Dirk Coster) begon met een groslijst van twaalf romans, waaronder Van Schendels Het oude huis en Vestdijks Iersche nachten. Vooral deze romans werden onderwerp van discussie, want zowel Coster als Brom moesten niets van deze Vestijk en Van Schendel hebben. Omdat Van Vriesland en Stuiveling daar wel veel in zagen leek het er even op dat Vestdijk de prijs zou krijgen. Aan Brom schreef Coster over Vestdijk: ‘En nogmaals helaas, wij stevenen met een onverbiddelijke vaart op een bekroning van den heer Vestdijk aan, de zoveelste reeds. Mogen de volgelingen dan altijd een beetje verder gaan dan de meester zelf, de neiging tot vuil en sadisme is door deze heer Vestdijk en zijn tweeling-broeder Bordewijk, onder de zegen van hun aller godheid Nietzsche, in de Nederlandse jeugd gewekt.’ Costers ethisch-humanisme vermocht over het algemeen niet veel aan te vangen met de literatuur van zijn tijd; over De avonden schreef hij aan Brom in een andere brief: ‘Wat zegt u van een bekroond en daardoor druk op druk belevend boek, waarin de held, als tijdverdrijf in de brandende kachel van de huiskamer gaat staan “pissen”, vervolgens, dit werk gedaan, een lucifertje afstrijkt om een pissebed, die hij ondertussen bemerkt heeft, zorgvuldig levend te verbranden?’ Het liep erop uit dat Van Schendel posthuum de prijs zou krijgen, maar dat hij hem moest delen met Amoene Haersolte, schrijfster van de roman Sophia in de Koestraat. (Nederlandse Literaire Prijzen is uitgegeven door de Staatsuitgeverij en kost f35,-.)