Concessies
Een andere benadering, de neopositivistische, vond zijn oorsprong ook in de Poolse ‘Oktober’ van 1956. De jurist en historicus Stanislaw Stomma richtte met een aantal katholieke leken een politieke groepering op die in januari 1957 zijn intrede deed in het Poolse parlement. Stomma en de zijnen aanvaardden de politieke werkelijkheid van die tijd, maar wilden een politieke organisatie scheppen die op het juiste moment de leiding zou kunnen ovememen of, op zijn minst, in tijden van communistisch machtsverval invloed zou kunnen uitoefenen. ‘Znak’, zoals Stomma's groep heette, wees het marxisme principieel af, genoot enige steun van de Poolse bisschoppen en had aanvankelijk ook een aantal concessies van het regime losgewurmd. Maar, constateert Michnik, ook de neopositivisten bereikten op de lange duur niets. Het regime had hun in 1956 uit tijdelijke zwakte concessies gedaan, maar wilde zo snel mogelijk terug naar het oude politieke bestel waarin een semi-onafhankelijke parlementaire groepering niet paste.
Michnik heeft, na deze twee mislukkingen, geprobeerd een nieuw politiek model te ontwerpen dat veranderingen ten goede mogelijk maakt. Zijn uitgangspunten zijn de beperktheid van de mogelijkheden gezien Polens ligging op de landkaart en ‘de resultaten van Jalta’. Maar dat betekent volgens hem niet dat er niets mogelijk is, een mening die hij nog steeds is toegedaan. Het dilemma van de negentiendeeeuwse Poolse radicalen, hervorming of revolutie, geldt volgens hem nu niet meer. Erop hopen dat de machthebbers cadeautjes doen, kan je ook vergeten. Hij vindt het vandaag de dag bovendien zowel onrealistisch als gevaarlijk om de dictatuur van de partij c.q. Jaruzelski met geweld omver te willen werpen. Maar Michnik gelooft wel dat de overheid gedwongen kan worden concessies aan de bevolking te doen. Het bestaan van een bloeiende katholieke kerk is in feite al een zaak waarmee de Poolse machthebbers hebben moeten leren leven. Deze bundel bevat eerst de ‘Letters from prison’, brieven die Michnik geschreven heeft in de periode tussen de nacht van Jaruzelski op 13 december 1981 en juli 1984. Het zet daarin uiteen waarom hij een aanbod tot emigratie heeft afgeslagen. ‘De weg van de gevangenis naar ballingschap is de weg van de hel naar het niets,’ schrijft hij. In zijn brief aan de minister van Binnenlandse Zaken, generaal Kiszczak, die hem dit aanbod deed, trekt hij geweldig van leer. Ik durf niet te schrijven: buiten proporties van leer, want Michnik heeft uiteraard het grootste gelijk van de wereld. Maar misschien gaat door Michniks tirades het effect op een westerse lezer die alleen maar in vrijheid heeft geleefd, wat verloren. Mooier is al zijn opmerking: ‘Op die decemberdag werd ik niet veroordeeld, maar de vrijheid; en vandaag word ik niet gevangengehouden, maar Polen.’ Maar de kracht van Michnik ligt toch veel meer in subtiele en ironische waarnemingen dan in verbale vechtpartijen met de overheid.
Na de ‘Letters from prison’ volgen vier essays uit een tijd waarin de vakbond Solidariteit een legaal bestaan leidde. Zonder kritiek was Michnik ook toen niet en hij maakt een ironische opmerking over het ‘hof’ rond Walesa. Het boek bevat ook een aantal historische artikelen waarin de auteur aardige vergelijkingen trekt tussen negentiende-eeuwse en moderne problemen.
Er staat maar één stuk in het boek dat de lezer rustig kan overslaan. Dat is de ellenlange inleiding van Jonathan Schell. Deze hoort bij het type inleiders dat niet te stuiten is, alle krenten uit de pap haalt en daar zelf niet veel aan toe weet te voegen. Een professionele smaakbederver dus.
■
Martin van den Heuvel is verbonden aan het Oost-Europa Instituut van de Universiteit van Amsterdam