Fragmenten uit een burgerleven
Langzame wals door Johnny van Doorn Uitgever: De Bezige Bij, 140 p., f24,50
Koos Hageraats
In een van de verhalen uit de bundel Langzame wals heeft Johnny van Doorn afgesproken met een middelbare scholiere; ze is redactrice van een schoolkrant en wil hem interviewen. ‘Erg gis vond ik haar niet,’ schrijft Van Doorn. ‘Altijd die vragen over de jaren zestig, door de schoolboekjes voorgekauwd. Hoe vaak hadden ze me daar al niet mee bestookt? Je wist van tevoren wat ze zou gaan vragen (...)’. Echt heimwee naar die jaren zestig heeft hij niet meer: ‘Je had toen goeie muziek, dat zeker, maar of het verlichte jaren waren betwijfel ik ten zeerste (...) Al die siens waren niet zo opbeurend. Er werden alleen nog maar grote joints gemaakt (...). Niet gedraaid, maar gemaakt. Het was huisvlijt, zoals figuurzagen.’
Desillusie is de verworvenheid van de enkeling. Van Doorn heeft zich in Langzame wals weer wat verder afgekeerd van de collectieve bevlogenheid uit de jaren waarin hij als de Selfkicker furore maakte. In deze bundel richt hij zijn aandacht op zijn ouders, zijn vrouw en zoon, en op zijn herinneringen aan oude vrienden en bekenden, wat dikwijls leidt tot een ironisch gekleurde verheerlijking van het knusse burgerleven (een van de hoogtepunten in zijn huidige leven is een verblijf op Terschelling in huisje ‘De Bonte Piet’).
Het probleem met deze bundel - zoals trouwens ook met zijn vorige bundels - is echter, dat Van Doorn zijns ondanks afhankelijk blijft van het beeld dat hij van zichzelf heeft opgebouwd met zijn radio- en televisie-optredens. Daardoor ontkom je er als lezer nauwelijks aan dat je hem voortdurend hoort praten. Het is een perfecte demonstratie van wat Neil Postman de resonatie van de televisie noemt: de uitstraling van dit medium naar andere, in wezen totaal verschillende media.
De bundel zelf heeft niet zoveel draagkracht. Wie Van Doorns mediabeeld niet kent, leest schetsmatige verhalen waarin het verband tussen het heden en het verleden meestal erg gemakkelijk tot stand gebracht wordt: voortdurend duiken op onverwachte plaatsen plotseling oude vrienden op die voor een korte anekdote zorgen en al gauw weer uit het beeld verdwijnen, of Van Doorn maakt het zich gewoon gemakkelijk door een anekdote te beginnen met een inleidend zinnetje als: ‘Terug in de metro naar het CS, dacht ik aan een voorval van zo'n twintig jaar geleden.’ Soms is de beschrijving van zo'n voorval een leuk en afgerond geheel, zoals de ontmoeting met de lichtgestoorde Carola of het verhaal ‘Vrouwen en meisjes’, maar verder blijft het bij een verzameling fragmenten uit zijn leven. Het beeld dat Van Doorn hiervan geeft, is wat dat betreft net zo fragmentair als het beeld dat via de media is ontstaan. Voor de literatuur is dat nauwelijks een winst.
■